Onsterfelijk
Mon doux, mon tendre, mon merveilleux amour
De l’aube claire jusqu’à la fin du jour
Je t’aime encore, tu sais, je t’aime
Mijn lieve, mijn tedere, mijn prachtige liefde
Van de heldere zonsopgang tot het einde van de dag
Ik hou nog steeds van je, weet je, ik hou van je
***
Voor de laatste keer schuif ik de sleutel in het slot van de voordeur. Ik manoeuvreer de kinderwagen naar binnen en sluit de deur achter me. Het huis is leeg en de oude geur, een mengsel van petroleum en oud papier, is weggejaagd door schoonmaakmiddelen en verf. Mijn hakken galmen na in de holle, koude ruimten. Niets in dit huis doet me meer denken aan oma, maar haar woorden echoën na in mijn hoofd: ‘Ik heb gedanst, gezongen, gereisd, geleefd’. Vanuit de kinderwagen kijken twee zeeblauwe ogen me glimmend aan. ,,We gaan”, fluister ik. ,,Dit was het.’’
***
Hee lieverd, ben even naar de Appie, zo terug!
Ik pak het briefje van de keukentafel en stop het in mijn zak. Wat houd ik veel van haar oude, bibberige handschrift. In gedachten zie ik haar wandelen naar de supermarkt, vlak om de hoek. Zo rechtop mogelijk, haar korte grijze haar keurig gekapt. Het liefste zou ze ‘die onooglijke’ rollator onzichtbaar maken, al vind ze het ‘enigszins geoorloofd’ om die op haar 99ste te gebruiken. Mijn lieve, sterke oma.
Met een glimlach om mijn mond sleep ik mijn weekendtas naar boven en leg mijn pyjama op haar tweepersoonsbed. Oma vindt het heerlijk als ik ‘s avonds naast haar kruip. En ik ook. Als ik de donkerrood beklede trap weer afloop, adem ik de geur van haar Haarlemse jaren-30-woning diep in. Het is een vleug van petroleum gemengd met oud papier – ik houd ervan en vraag me af: hoe kan die geur in haar huis eeuwig hetzelfde blijven? ,,En jij ook”, spreek ik de emaille theepot op het gasfornuis in de keuken bijna streng toe. ,,Allemaal de invloed van mijn onsterfelijke oma.” Ik moet lachen; o wee als ze dit zou horen…
,,Tegen wie praat jij?”
Ik schrik op. ,,Ik hoorde u niet binnenkomen oma”, begroet ik haar. ,,Geef mij uw boodschappentas maar”, en ik pak ’m uit het mandje van haar rollator. ,,Ik zou net thee voor ons maken.”
,,Goed kind. Fijn dat je er bent. Hoe lang blijf je?”, vraagt ze als ze haar poncho aan een krul van de gietijzeren kapstok hangt.
,,Drie nachtjes, als het mag”, zeg ik. Ik kijk haar intussen onderzoekend aan. Vreemd… ze wil altijd alles zelf doen en nu laat ze me zomaar haar boodschappen opruimen.
Ze loopt naar me toe, pakt mijn gezicht vast, geeft een kus op mijn mond en zegt: ,,Jij mag blijven zolang je wilt. Ik ben ontzettend benieuwd hoe het met jou gaat.”
Het is mijn bedoeling om haar later op de avond over mij te vertellen, of beter: haar raad te vragen, maar ineens gaat er een alarmpje in mij af: ze zal toch niet vergeten zijn dat Rob en ik uit elkaar zijn? Ze doet zich jong voor, draagt de nieuwste mode en bijpassende make-up, maar ze is oud.
Haar hand trilt lichtelijk als ze wat honing in haar mok thee giet en langzaam roert. Alsof ze mijn gedachten raadt, zegt ze: ,,Als je er niet over wilt praten, zeg het me dan eerlijk, maar ik zou graag willen weten hoe het gaat tussen jou en Rob, is jullie breuk definitief, of is er hoop?”
Ik bloos ervan. ,,We zijn niet meer samen oma. Na lang en veel praten, hebben we elkaar los gelaten. Hij is geen man voor een relatie, hij voelt zich gelukkiger in z’n eentje. Een einzelgänger. We hebben er allebei vrede mee, en om eerlijk te zijn: ik ben al een paar keer uit geweest met een andere man.” Ik maak een ruimtelijk gebaar en zeg: ,,In het begin leek hij de klaproos in een veld vol paardenbloemen, maar…”
,,Leek…”, herhaalt oma.
,,Ja, leek…”
We laten het een tijdje stil zijn en drinken van onze thee.
,,Kan je niet terug naar Urk?”, verbreekt ze dan de stilte. ,,Het lijkt me zo eenzaam wonen in Almere. Urk is een hechte gemeenschap, iedereen kent je vast nog en misschien vind je daar wel een leuke man, een visserman?”
Ik verslik me bijna. ,,Oma…!”
,,Wat is er?”
,,Ik ken dat leven, niks voor mij.”
,,Waarom niet?’’
Ik kijk haar in haar zeeblauwe ogen. ,,Herinnert u zich mijn vriendin Maria nog?”, vraag ik dan.
Ze knipoogt: ,,Mijn geheugen werkt nog naar behoren, je bedoelt die blonde dame? Lange wimpers, grote ogen?’’
,,Die ja. Ik zie haar niet meer zo vaak, maar ze is getrouwd en moeder van een meisje van twee jaar. Ze voelt zich gelukkig, heeft een leuke baan, bezit een schare vriendinnen en is een blij mens. Maar elke zondagavond zwaait ze haar visserman uit en ze ziet hem pas aan het eind van de week weer, op zaterdagmorgen. Week in, week uit. Maria redt zich prima, maar ik heb een ander idee van een liefdesrelatie. Laat mij dan maar in mijn flatje in Almere wonen.”
Oma zet haar elleboog op tafel en laat haar kin op de binnenkant van haar hand rusten. Ze kijkt me aan met haar alwetende blik: ,,Jij hebt echt helemaal niks van je moeder. Zij viel volledig haar Urker vriend. Weliswaar geen visserman, maar wel doordrenkt met de eilandcultuur. Je vader was een goeie ziel en je moeder… ja, zij betekende alles voor mij.”
Ik schenk onze mokken opnieuw vol en luister aandachtig. Als ze glimlacht zie ik haar rode lipstick breken op haar lippen – niet goed aangebracht en dat baart me zorgen, want ze is normaal gesproken opvallend nauwkeurig.
,,Jij bent zoals ik”, vertelt ze ongestoord verder. ,,Ik kon zo’n leven ook niet. Je opa was voorbestemd voor de Zuiderzee. Als oudste zoon moest hij de botter van zijn vader overnemen, maar in mijn verbeelding zag ik hem bij mij in Haarlem wonen. Hij vond een leven aan wal een aantrekkelijke idee, maar die botter… ”
Haar rimpels trekken samen in een verdrietig gelaat en ik zie haar ogen waterig worden. Moeilijke onderwerpen vermijdt ze nooit, maar opa en de botter… ,,Ik weet dat het u zeer doet om erover te praten”, zeg ik aarzelend.
,,Toch wordt het tijd dat je onze geschiedenis eindelijk eens van mij zelf hoort…” Haar ogen kijken ernstig en onze blikken dwalen allebei door het raam naar buiten. De schemer valt, de hemel kleurt zacht oranje.
,,Het was een zonnige zondag. ‘s Morgens in de Bethelkerk hadden we tegenover elkaar gezeten – hij op de rechter galerij vooraan, ik links op de voorste rij. Jij kan het je misschien niet voorstellen, maar in die tijd puilde de kerk uit. Iedereen ging. De mannen zaten bij de mannen, de vrouwen bij de vrouwen. Je opa gaf mij minstens één keer per vijf minuten een knipoog, terwijl ik naast zijn moeder in de bank zat – zij was een vrouw met arendsogen. Ik voelde bij iedere knipoog mijn wangen gloeien. Zijn moeder vroeg hem later tijdens het middageten waarover de dominee had gepreekt. Hij antwoordde moedig: ‘Eén zinsdeel is blijven hangen moeder: ‘We zijn op reis naar de nimmer eindigende eeuwigheid’ en voor de rest gingen mijn gedachten maar naar één iemand uit.’ Hij knikte naar mij en ik begon van de zenuwen te giechelen. Mijn schoonmoeders nek vlamde van verontwaardiging en ze kon naar je opa alleen maar uitbrengen: ‘Wij moeten hartgrondig met elkaar praten!’ Die middag wandelden je opa en ik hand in hand langs het water, het eiland rond. De zeehondjes lagen te zonnen op het zand. Een prachtig gezicht. Ineens haalde hij een tafellaken onder zijn trui vandaan. ‘Kom, we doen net als de zeehonden, we gaan zwemmen en zonnen!’ Ik sputterde tegen: ‘dat mag niet van je ouders op de dag des Heren’, om niet beschuldigd te worden van ‘heidense invloeden’, maar hij rende al op zijn onderbroek door de machtige schuimkoppen het zoute water in. Ik bleef natuurlijk niet achter. We gilden van plezier en van het koude water.”
Ademloos luister ik naar haar en bestudeer ongemerkt haar gezicht. Wat ik zie is vrede en zachtheid. Andersom treft mijn oma bij mij waarschijnlijk uitdrukkingen van verbaasdheid en vragen. Ik bedoel: zeehondjes, machtige schuimkoppen, zout water…?
Ze kijkt me indringend aan. ,,Na onze zwempartij klappertandden we van de kou. De zon op de huiden van de zeehonden oogde warm en vriendelijk, maar het was eind september en de wind waaide elk beetje warmte uit ons weg. Je opa wist wel een behaaglijke plek, zei hij. We droogden ons wat af met het tafelkleed, trokken onze kleren weer keurig aan en wandelden onder de vuurtoren door naar de haven, waar de botter van mijn schoonvader lag. Stiekem slopen we het schip op, eerst opa en na zijn fluitsignaal kwam ik. Ik dook de kajuit in en je opa spreidde zorgzaam het tafellaken uit over de onfrisse dekens in de kooi. Over het aangekoekte zand dat van het laken loskwam dacht hij niet na. We nestelden onze koude, jonge lichamen tegen elkaar aan. Ik had ergens gelezen dat mensen sneller warm worden als ze huid aan huid liggen. We vonden het allebei een geschikt moment om dat uit te proberen. Ik verzeker je: het klopt. We lagen als katten, gewikkeld in het tafellaken en konden nauwelijks van elkaar loskomen. Je begrijpt dat de middagkerkdienst eraan moest geloven en we dachten maar even niet aan het huisarrest dat opa zou krijgen. Nooit meer ben ik zo liefdevol aangeraakt door iemand, nooit meer zo innig gekust. Jouw moeder is op die gelukzalige middag ontstaan.”
We huilen. ,,Ik had hem zo graag gekend.”
,,Hij zou jou en je moeder ook graag gekend hebben”, zegt oma zacht.
Ik graai een pakje papieren zakdoekjes uit mijn tas en we gebruiken ze rijkelijk. Als onze betraande ogen elkaar kruisen, beginnen we te grinniken. ,,Kijk ons nou… een berg tissues, snot en tranen. Weet u oma, ik fris me op en ga lekker voor ons koken. Ik heb een Franse Merlot meegenomen, hoe klinkt dat?”
,,Als La chanson des vieux amants van Maurane”, zegt ze en ze kijkt me onderzoekend aan of ik het lied wel ken.
,,Als muziek dus. Ja, ja, ik zal YouTube raadplegen oma, dat beloof ik.” Ik trek de kurk uit de fles en schenk onze glazen extra vol.
Ze is verandert. Ik voor haar koken… Een half jaar eerder had ze me nog terecht gewezen op haar eigen manier. Vast iets in de geest van ‘ik kan prima voor ons zorgen, of zie je me aan voor een oud mens?’ ,,U komt uit zo’n andere tijd”, zeg ik als ze van haar wijn nipt. ,,Ik ben nota bene geboren en getogen op Urk, maar ik ken geen eiland met zeehondjes, omringd door een zoute zee, laat staan eb en vloed.”
Ze fronst haar wenkbrauwen. ,,Het was een andere eeuw. Zo ver weg, zo dichtbij”, fluistert ze haast. ,,Weet je, ik pas niet meer in dit leven.”
Ze zwijgt lang, maar ik weet precies wat ze zegt.
,,Het is een moeilijk onderwerp voor jou, ik weet het”, verzucht ze.
Ik sta met mijn rug naar haar toe en ga onafgebroken door met het snijden van de groente. De uien geef ik de schuld van mijn tranen.
,,Kom je nog wel eens bij het Vissersmonument op de dijk?”, vraagt ze dan.
,,Soms, als ik op Urk ben. Ik leg altijd een bloem bij de granieten plaat waarin opa’s naam staat gegraveerd.”
,,Dat is lief van je.”
Ik was mijn handen, droog ze aan mijn schort en loop naar haar toe. Voorzichtig pak ik haar hand, leg die op mijn buik en kijk haar ernstig aan. Haar ogen blijven ongelovig in de mijnen hangen. Ik probeer de brok in mijn keel weg te slikken en zeg: ,,Altijd als ik opa’s naam tussen al die namen van verdronken vissers zie staan, weet ik dat mijn kindje ooit zijn naam zal dragen, maar stel dat er nu een meisje in mij groeit, dan krijgt zij jouw naam. Greet.”
,,Maar…”, haar stem kraakt meer dan ooit.
,,Vanavond in bed vertel ik je alles. We praten nu eerst over wat er in uw hart en hoofd omgaat.” Ik probeer mijn gevoelens te verbergen. Mijn hart schreeuwt. Oma is mijn enige familie. Ergens weet ik dat ze rust verdient, maar zelf je overlijden timen…?
,,Zal ik de tafel dekken?”, vraagt ze dan.
Ik bekijk haar breekbare lichaam. ,,We doen het samen”, zeg ik.
Uit het onderste aanrechtkastje pakt ze een tafellaken. Ze zwaait ermee en kijkt me veelbetekenend aan.
,,Is dat echt…?”
,,Jazeker! Zoiets moois bewaart een mens.”
Ze prikt een biefreepje aan haar vork en ik vraag me af of het eten haar nog smaakt. Zo op het eerste oog zou je zeggen van wel.
Op dat moment legt ze haar mes en vork neer en zegt: ,,Ik ben uitgeleefd. Ik heb gedanst, gezongen, gereisd, geleefd.” Ze tilt haar oude lijf met haar broze armen uit haar stoel en stiefelt naar het dressoir. Ergens achter uit een lade tovert ze drie fotoboeken met versleten kaften tevoorschijn. Demonstratief legt ze de boeken stuk voor stuk naast mijn bord: ,,Het Noorderlicht; de Big Five; Tibet…’’
Ze heeft me veel over haar reizen verteld, maar deze fotoboeken ken ik helemaal niet. Ik wil de boeken openen, maar ze houdt mijn hand tegen: ,,Ho… Later.’’
,,Mijn leven was voorbij na het verlies van je opa. De botter was vergaan en ik voelde me het meest eenzame mens op de wereld. Pas twee weken na de rouwplechtigheid ontdekte ik dat ik zwanger was. Ik hoef je niet te vertellen dat het niet geaccepteerd was om op je zestiende jaar ongehuwd moeder te worden. Het nieuws verspreidde zich sneller dan water en de mensen kregen daarmee een antwoord op hun vraag ‘Waarom laat God een botter omslaan in de storm en de bemanning vergaan?’ Het was onze schuld, opa en ik hadden iets genomen dat thuishoort in een huwelijk. Maar hun verwijtende blikken konden mijn ziel niet raken, want ik zag het kindje in mijn buik als een Godsgeschenk. Je opa had mij niet alleen achtergelaten, onze liefde leefde voort! Mijn schoonmoeder durfde het nooit uit te spreken, maar zij deelde als één van de weinigen mijn gevoel. We hadden allebei onze geliefde aan de zee moeten afstaan, en zij óók haar enige zoon. Negentien jaar. Ze hield zielsveel van het kind in mijn buik, jouw moeder, en die twee kregen een onbreekbare band. Ooit vroeg ze me in een brief of ik bij haar wilde komen wonen, op Urk. Ik kon het niet. De wijde wereld trok. En weet je, je opa keek altijd over mijn schouders mee, hij was overal, moedigde me aan bij alles wat ik deed. In gedachten hoorde ik zijn stem: ‘Greet, leef!’ ’’ Haar adem stokt. ,,Sinds een tijdje heeft hij een andere quote: ‘Greet, kom!’ ’’
Een diepe zucht ontsnapt aan mijn adem.
Ze schraapt haar oude keel, haar stem huilt: ,,En nu draag jij een kindje.’’
Ik knik en staar voor me uit, mijn stem doet het niet meer en mijn gedachten zitten op slot.
,,De vader van de vrucht in jouw buik is misschien niet degene die jij hoopte dat hij was, maar ik voorspel…”, en ze wijst: ,,Daar groeit de klaproos die jij in het begin in hem zag. Ik zal zielsveel van jouw kindje houden. Maar niet in dit leven. Ik wil gaan. Binnenkort.”
,,Ik wil u niet kwijt’’, snik ik.
,,Er komt onherroepelijk een moment waarop ik heenga. Moet ik eindeloos op die dag wachten? Ik wil zo graag zijn waar je opa is…”
Ze pakt me vast en kust mijn voorhoofd.
***
De hemel kleurt vurig oranje, als de gloeiende zon langzaam in het IJsselmeer verdrinkt. Ik wandel het plankier op en loop door tot het uiterste punt, waar kalme golven mij omringen. Vanuit de kinderwagen volgen twee zeeblauwe ogen me voortdurend. Mijn meisje. Het is alsof God zelf hier een moment van eenzaamheid voor ons creëert. Ik tuur over het water en zie de plek waar ooit zeehondjes lagen te zonnen op het zand, waar een jong stel zwom in de zoute zee, het water, waaraan oma haar geliefde verloor. Bijna onhoorbaar neurie ik flarden van La chanson des vieux amants… ‘Mon doux, mon tendre, mon merveilleux amour. De l’aube claire jusqu’à la fin du jour. Je t’aime encore, tu sais, je t’aime…’ Uit de tas die aan de kinderwagen hangt haal ik een pakketje. Ik leg het op mijn schoot en vouw het tafellaken open, waarin de urn gewikkeld zit. Behoedzaam draai ik het deksel los en loop naar de rand van het plankier. Beetje bij beetje begin ik haar as uit te strooien over het water. Een vriendelijke bries neemt het vederlichte strooisel mee en laat het verdwijnen in zilveren, zoete golven.
Ik haal een verfrommeld briefje uit mijn zak. Voor ik het versnipper om het mee te geven aan de wind, lees ik nog eenmaal haar bibberige handschrift:
Hee lieverd, ben even naar de Appie, zo terug!
***
Greet
1910 – 2009