Andries Greiner overhandigt Walt van der Linden de 1e prijs voor zijn verhaal

 In de categorie 25 jaar en ouder won Walt van der Linden (Almere).

Hij vertelt: “Ik ben geboren in Naarden, getogen in Almere. Na het OVC en de 1e Almeerse Montessorischool (waar ik veel tijd en ruimte heb gekregen om te lezen en te schrijven, ik ben daar nog steeds dankbaar voor) heb ik de studie Bestuurskunde gevolgd, aan de VU.  Een paar jaar heb ik in Amsterdam gewoond, in slotervaart en Amsterdam-Noord (…de NDSM-werf).
Momenteel ben ik werkzaam bij YD, een reclamebureau in Amsterdam dat campagnes draait voor onder andere KLM en ING. Schrijven is mijn passie, mijn droom en mijn belangrijkste vrijetijdsbesteding. Binnenkort wordt ik voor het eerst gepubliceerd, in het januari-februari nummer van Passionate Magazine. Het verhaal draagt de titel Astronaut. Het blad zal in december verschijnen.
Mijn doel is om een bundel met korte verhalen te publiceren. Op langere termijn een roman.
Ik wil de jury nogmaals bedanken voor de prijs en lovende woorden. Ik hoop de titel van talent waar te kunnen maken en door te breken als schrijver. Als iemand mijn verhaal leest, en denkt mij daar bij te kunnen helpen, of als iemand misschien op zoek is naar een columnist of redacteur, neem alstublieft contact met mij op: waltvanderlinden@hotmail.com

Walt schreef onder de titel Vrijetijdsmanagement een verhaal over het leven van een student. Het juryrapport beoordeelde het verhaal als ‘beeldend geschreven, geestige formuleringen, belangrijke ontwikkeling bij de ik-persoon als student’. Walt was bijzonder vereerd met de kwalificatie dat hij volgens Andries Greiner misschien de nieuwe Remco Campert is.

 

Vrijetijdsmanagement

Scooters stromen als water door files.
Ik herinner het mij als de dag van gisteren. De Cinquecento van Gina Cervelli stond muurvast in het centrum van Palermo, een stad die behalve Arabische architectuur en fonteinen uit de Renaissance ook zware luchtvervuiling en een volledig verstopt weggennet te bieden had. Met onze hoofden zo ver mogelijk uit het raam ademden we de uitlaatgassen die we tegen beter weten in voor zuurstof hielden. De riem sneed in mijn hals, mijn shirt plakte aan mijn borst, ik stampte op het lege spa-flesje dat voor mijn stoel lag. Toen zei Gina, doodkalm:
Scooters stromen als water door files.
Maar Gina sprak helemaal geen Nederlands. In werkelijkheid moet het Scooter flusso come l’acqua attraverso i file zijn geweest. Zoiets. Toch kan ik nog steeds horen hoe zij met een Hilversums accent een Nederlandse volzin uitsprak. Dat is vreemd.
Als ik zeg: ik herinner het mij als de dag van gisteren, dan bedoel ik niet, dat de details onbetwistbaar zijn. Ik bedoel dat het voelt als gisteren, heel werkelijk, ookal heeft mijn geest de plot sindsdien gebruikt voor zijn heel eigen film. Herinneringen leven en groeien in onverwachte richtingen: groene auto’s worden blauw, de ene gebeurtenis speelt zich af op de locatie van de andere. Het is een alternatieve werkelijkheid, zoals de literatuur.
Het is goed mogelijk dat zij de zin pas twee uur later uitsprak op een terras. Misschien herinner ik mij iets dat nooit is gebeurd.
Maar dit terzijde.

November 2006. Ik verhuisde naar een studentenwoning op de NDSM-werf, in Amsterdam-Noord. In de jaren ‘40 had mijn opa hier vrachtschepen beschilderd, tien uur op een dag.
Ik zou het beduidend rustiger aan gaan doen.
De werf was een grijs industriegebied met autogarages en uit elkaar vallende pakhuizen.
Soms gooide iemand een steen door het ruit van een pakhuis. De politie vond het best, het zou allemaal worden gesloopt. Een rapgroep uit de buurt had er een videoclip opgenomen. De locatie was zeer geschikt als verbeelding van urbaan verval.
Via de pont kon het Centraal Station worden bereikt. Achter de werf lag de wijk tuindorp. De bewoners van tuindorp fietsten elke dag over het fietspad langs de pakhuizen naar de pont.
Aan de andere kant van het fietspad stonden zeecontainers. Daar konden de studenten in wonen.

Ze waren rood, geel en blauw. Opgestapelde duplo-blokken, omringd door overbodig geworden industrie. In de metalen rechthoeken werden vroeger elektronica, koffie en cocaïne van het ene continent naar het andere vervoerd. Nu niet meer.
Ik kreeg een nieuw model, met airco. In de oude containers was de temperatuur in de zomer opgelopen tot meer dan veertig graden Celsius.
Onder mijn woning stond een container die als wasserette werd gebruikt. Als de verkeerde wasmachine aan stond vielen de glazen van het aanrecht.
In China, wist ik, sliepen sommige pas afgestudeerden in raamloze cabines, niet groter dan hun matras. Zo beschouwde ik mijn container: geschikt om in te slapen, meer niet.
Maar toen werd het zomer, het collegejaar was afgelopen en ik moest mijn scriptie gaan schrijven.
Opeens zat ik vastgeketend aan mijn container, zonder dat er daadwerkelijk woorden op mijn scherm verschenen. Ik werd daar niet vrolijk van.
Over de tussenstraat liepen studenten met grote rolkoffers, ze zouden de zomer doorbrengen bij hun familie in de provincie. Ik dacht: als ik geen airco had, dan zou ik de revolutie hebben uitgeroepen.

Op een avond stond ik op de pont, de containers kwamen steeds dichterbij. Voor mijn deur zaten een stuk of twintig jongens en meisjes, zag ik. Eigenlijk zaten ze voor Marvin’s deur. Die vierde zijn verjaardag. Ik bleek een buurman te hebben die Marvin heette.
Natuurlijk. Ik had buren.
Iemand duwde een campingstoel tegen mijn kuiten, ten teken dat ik moest gaan zitten. Het was een laagdrempelig evenement.
Rook cirkelde om opgezette capuchons, jongens verschenen uit de containers met volle kratten Heineken. Tientallen bierdoppen verdwenen tussen de metalen randen van de galerij.
Ik droeg mijn steentje bij.
‘Doen jullie een beetje rustig, sommige mensen moeten morgen werken’ zei de buurvrouw. Ze was het type student dat zichzelf al erg volwassen vond, op een middag liet ze iemand binnen die haar ging adviseren over een levensverzekering.
‘Dan moet je op tijd naar bed’ riep ik overmoedig.
Die avond ontmoette ik de jongens waarmee ik geschiedenis zou gaan schrijven:
Marvin, Kiki en Arjen.
Marvin wekte de indruk dat ieder woord dat hij uitsprak het laatste van zijn krachten vergde. Meestal droeg hij een bruin batik-shirt met een slapende tijger erop. Arjen droeg meestal een joggingbroek en een T-shirt, meestal met tandpastavlekken. Zijn wangen zaten vol diepe putten, op plaatsen waar vroeger puisten hadden gezeten. Kiki deed de kunstacademie. Hij had besloten dat hij recalcitrant was. Dat was op zich niet erg. Helaas was hij ook nogal energiek.
Het was een sympathiek zooitje ongeregeld.
De volgende dag vertrokken we naar Zandvoort. We legden onze handdoeken neer en openden een blik bier. We hadden ieder ons eigen sixpack. We leerden elkaar beter kennen.
Arjen studeerde Vrijetijdsmanagement, daar had ik nog nooit van gehoord. Vorige maand was hij met zijn stage begonnen. De stage was bij het Lichtus, een non-profit met confessionele grondslag. Liefdadigheid en de Blijde Boodschap gingen er hand in hand.
Arjen zou verantwoordelijk zijn voor iets dat Het Kookboekproject heette.
Met een beetje samenwerking en een hoop subsidie zou ‘de hangjeugd’, een etnisch diverse groep, ontdekken dat haar vrije tijd veel efficiënter gemanaged kon worden dan tot nu toe het geval was. De tijd kon bijvoorbeeld worden gebruikt om een kookboek te maken. Doelloos rondhangen zou de hangjeugd in het vervolg uit het hoofd laten.
Arjen zou zijn networking skills aanwenden om de jongeren te ‘enthousiasmeren’.
Tot zover de theorie. De praktijk bleek weerbarstig, want de praktijk moest het met Arjen stellen. …De taak vroeg om een evangelist, een autoverkoper, een goeroe, een lekker wijf. Maar Arjen was ongeschikt als motivator. Of, meer in het algemeen, voor taken waarbij resultaat van enig belang was. 

Op een middag plakte Arjen een vel papier op de deur van het washok. Hij stond recht onder mijn voeten: ik zat op mijn dak, dat ik beschouwde als een dakterras. Dat deden meer mensen. Bij sommigen ging het dak lekken.
Op mijn dak las ik in Titaantjes en werkte ik op de laptop. Vaak draaide dat uit op een tevreden staren naar de bootjes op het IJ, en de kantoortorens van het World Trade Center aan de andere kant van de stad.
Mijn benen bungelden over de rand, ik schopte tegen de container om zijn aandacht te trekken.
‘Postertje gemaakt voor Het Kookboekproject. Heb jij nog bier?’ zei Bas.
Ik sprong naar beneden en bestudeerde het resultaat.
Donkerblauwe letters op lichtblauw papier, op een hardblauwe deur, met de tekst ‘Wil jij een kookboek maken?’. Daaronder zijn telefoonnummer. Minstens vijf weken stage-arbeid, verricht in de tijd die het kost om een filtersigaret te roken.
Een week later had nog niemand gebeld.
Gelukkig was er een alternatief: de directe buren, die inmiddels dubbelden als beste vrienden, om een gunst vragen. Marvin was Antilliaans, dus dat kwam goed uit.
Wij wilden best voor hangjeugd spelen.

Aan het eind van een zoveelste zomerse lummel-dag zaten we in de zeecontainer van Arjen. Het was alweer de derde kookboekprojectvergadering.
Op de vloer lagen controllers van de Nintendo. De vensterbank was bedekt met stof, het prikte in mijn neus.
Brechtje zat op de zwarte stoffen bank, rechtop en alert. Brechtje was een collega van Arjen. Het was een meisje dat altijd vrolijk en enthousiast was, omdat zij anders zondig zou zijn.
Op de bekleding zat een grote spermavlek, recht tussen haar benen. Arjen dronk bier, Marvin draaide een joint. Kiki hing in een schommelstoel. Zijn ruggengraat deed dienst als zitvlak. Hij filosofeerde over de onbegrensde mogelijkheden van ons kookboek, Brechtje was de enige die luisterde. Het was een onsamenhangend betoog vol ironie en sarcasme.
Ik notuleerde, dat verleende mijn zwijgen legitimiteit. Op volstrekt willekeurige momenten schreef ik irrelevante steekwoorden op een bierviltje: vormgeving, thema, toetjes.
Ik keek uit het raam en zag hoe de laatste streep zonlicht achter de daken van onze anonieme overburen verdween, tevreden bedacht ik dat de volgende dag hetzelfde zou brengen als die waarvan we de goede afloop nu in volle lamlendigheid uit het vieren waren.
Arjen had een muziekje opgezet. Bob Marley werd overstemd door de doffe bastonen en lome keyboard-ritmes van zijn eigen Wailers. De vergadering had een informeel karakter.

Uit de flarden van zinnen die hun weg vonden naar mijn bewustzijn meende ik te begrijpen dat ik, voorafgaand aan de onvermijdelijke vierde vergadering, voor alle leden een maaltijd zou moeten bereiden. Het recept zou in het kookboek komen. Ik staarde peinzend naar een cirkelvormig gat in de vloer. Het was ontstaan tijdens een mislukte poging een uit Marokko meegebrachte waterpijp aan te steken. Het kooltje was bijzonder heet geworden.
Arjen raadde mijn gedachten.
‘Ik heb een boek met hamburger-recepten meegenomen’ zei hij. Hij legde het boek Honderd Heerlijke Hamburgerrecepten op tafel.
Ik bladerde door het boek, legde het terug en hervatte het staren. De gedachte om voor vijf personen zelfgemaakte hamburgers te moeten bakken stemde mij somber. Ingewikkeld leek het niet, maar toch. Het klonk als werk.
Ik was klaar om het voor gezien te houden.
Maar toen begon Brechtje met enthousiasmeren.

‘Het goede nieuws’ zei Brechtje,
‘…Is dat alle onkosten door het Lichtus worden vergoed. Onze organisatie heeft voor dit project een budget vrijgemaakt!’.
Het was enige tijd stil. Maar het was een stilte die klonk als een geluid. Een schitterend geluid, om precies te zijn: het geluid van drie identieke ideeën, die vrijwel gelijktijdig ontstonden in onze hoofden. Als ik het geluid zou moeten omschrijven, dan zou ik zeggen: een vrouw die op het concert staat van haar favoriete soulband. Ze staart naar de grond, vergeet waar ze is, en knipt in haar vingers, op de maat van de muziek.
Ons idee luidde als volgt:
Een vrijetijdsmanager kunnen we missen als kiespijn. Maar een vrijetijdsbudget is zeer, zeer welkom.
Wisselend keek ik naar de anderen. Kiki staarde terug als een reptiel dat het juiste moment afwacht een vette bromvlieg uit de lucht te vissen. De bloedrode ogen van Marvin leken nog steeds een volmaakte gedachteloosheid uit te drukken, maar wie hem kende zag een nuanceverschil, een lichtelijk intensere blik. In zijn hoofd was voor het project een gedachte vrijgemaakt.
‘Soul rebel’ zong Bob Marley.

‘Ik zit net te denken’ begon Kiki,
‘Dit boek wordt geen kraker als we aan komen zetten met zelfgemaakte hamburgers. Het betere koken is ontzettend in de mode. Zou het niet verstandiger zijn, als we een reeks luxueuze, exquise gerechten verzamelden? Het zal niet eenvoudig zijn om een met truffel geïnjecteerde eendenborst op tafel te zetten. Maar we kunnen dat allicht proberen, niet waar?’.
Marvin zette zijn halfliterblik op de kaft van Honderd Heerlijke Hamburgerrecepten. De hamburger op de kaft was nu onzichtbaar.
‘Toevallig ken ik een uitstekend recept voor pastinaakchips’ zei hij.
Kiki knikte instemmend.
‘Standaard in de betere restaurants’ zei hij stellig.
‘Wordt geserveerd op vierkante borden’.
‘Helaas is mijn frituurpan al een tijdje kapot’, vervolgde Marvin.
‘Daar moeten wij als groep een oplossing voor vinden. Een betaalbare oplossing, natuurlijk.
We moeten zorgvuldig omgaan met het budget. Hoe beperkt is dat budget trouwens ongeveer?’
‘Achtduizend euro’ zei Brechtje argeloos.
Wij bevroren. Rook ontsnapte uit openhangende monden.
Brechtje corrigeerde zichzelf.
‘Daar moeten alle kosten van worden betaald, dus wij moeten zeer, zeer zuinig zijn. Maar wat goed, jongens, die eigen inbreng! Walt, jij doet nog steeds de notulen?’
‘Ik schrijf het allemaal op’, zei ik, en dat deed ik, terwijl mijn hoektanden mijn onderlip verpulverden. Ik moest een neutrale gezichtsuitdrukking behouden.
Eerst schreef ik ‘zuinig zijn met het budget’.
Dat streepte ik door, en zette er ‘zorgvuldig omgaan met het budget’ voor in de plaats.
‘Morgen gaan Marvin en ik op pad om boodschappen te doen’ zei ik.
‘Als Arjen en Kiki een stuk of wat exquise recepten verzamelen, dan zijn de taken mooi verdeeld. De volgende keer zal ik de vergadering organiseren, natuurlijk is iedereen uitgenodigd om mijn gerecht te testen. Als we samenwerken zijn er geen grenzen aan wat we kunnen bereiken’.
Het lag er dik bovenop. Maar de enige die overtuigd hoefde te worden was Brechtje, en die was al drie weken bezig haar evaluatieformulier te visualiseren.
‘Neem een bonnetje mee’ zei Brechtje dromerig. Dat beloofden we.

We zouden een heleboel bonnetjes meenemen.  

Sinds hij met pensioen was, nam Frans Oliehoek iedere ochtend een pak Tuc als ontbijt. Dit leidde tot kortademigheid en andere fysieke ongemakken.
De huisarts gaf hem een nieuw, bloeddrukverlagend medicijn, Temasyl. Iedere ochtend nam Frans een tablet, voor hij met gezonde tegenzin begon aan een kom havermout.
Temasyl deed zijn werk niet beter of slechter dan de middelen die reeds op de markt waren.
Het bloed van Frans drukte nog maar lichtjes tegen de wanden van haar vaten. De thuiszorg trof hem maandag aan de ontbijttafel in zijn witte badjas, in plaats van in bed, in de kleren van vrijdag. Zo gaven de farmaceutische industrie, Frans Oliehoek, de thuiszorg én de huisarts, die een fors en gelukkig ontraceerbaar bedrag ontving van de Temasylfabriek, elkaar een dikke high five.
Dat was economie, pervers en perfect tegelijk.
…Maar nu was Frans weer kerngezond, ongeveer, en hij kampeerde met zijn vrouw aan het Lago Maggiore. Hij had toch zeker recht op een professioneel gemanagede bingo-avond? Dat was óók economie.
En dus werden er studies verzonnen om duizenden jongeren voor te bereiden op de vijf banen waar zij met elkaar om zouden strijden, tot vraag en aanbod hun onvermijdelijke evenwicht bereikten en de meesten van hen terecht kwamen op de administratieafdeling van een verzekeringsmaatschappij.
Vrijetijdsmanagement. Het leek mij een inherente tegenstrijdigheid. Een taalvondst van Johan Cruijff. Zwarte verf voor rode output-percentages. Creatief boekhouden.
Maar met een beetje goede wil, en veel cynisme, viel vrijetijdsmanagement ook op te vatten als de kroon op onze beschaving, zo filosofeerde ik. De Louis Vuitton-tas van de maatschappij. Zoals een Playstation in de gevangenis, of de dierenpartij. De Britten noemen dat: the fat of the land.

Met deze gedachten viel ik mijn sympathieke buurman niet lastig. Ik vroeg hem eens of de overstap naar het HBO hem geen moeite had gekost.
‘Ze zijn redelijk soepel. Sowieso doe ik gewoon mijn best. Meer kan ik niet doen’.
Ik dacht dat hij wel meer kon doen, maar ik had geen recht van spreken.
Officieel werkte ik aan een scriptie, over Nescio. Haast had het niet. Als docent Nederlands zou ik minder verdienen dan in het callcenter.
De zomer van 2007 was een eindeloze aaneenschakeling van zon en bier. Ik werd wakker als de eerste zonnestralen mijn kamer binnenvielen, trok mijn kleren van gisteren aan en ging naar het grasveld. Daar zaten we maandenlang in de zon, en deden minder dan niets.
Hoeveel moet je gemeen hebben om samen van de zon te genieten? Weinig meer dan een gedeelde passie voor uitstel, luiheid en half werk, zo bleek.
We spraken over niks in het bijzonder. Soms over politiek, om mij een plezier te doen. We waren het niet eens. Arjen en Marvin hadden op de feestpartij gestemd.
Kiki vond verkiezingen ‘een zeeleeuwenshow’.
Maar waar wij het wél over eens waren, dat was dat dit het helemaal was. En dat was meer dan genoeg.
Bob Marley bracht de geruststellende boodschap dat onze luiheid gelijkstond aan wijsheid. En wij dachten dat Bob Marley hoge ogen zou gooien bij de verkiezing van verstandigste mens aller tijden.
Daar hoefde niet per sé hasj aan te pas te komen, maar als je het toch bij je hebt, Marvin: geef hem dan maar door. In alle eerlijkheid: we rookten als junkies en dronken als goudvissen.

Soms rookte ik zoveel hasj dat ik vergat hoe ik moest pissen.
Soms rookte ik zoveel hasj dat ik mezelf buitensloot. Dan ramde Marvin zijn tennisbal-schouders tegen mijn deur, terwijl ik met de rand van een opengeknipte colafles tussen deur- en deurpost wrikte.

De geur van het gras, de klik van een blik bier of een aansteker, de brandende zon op ons ontblote bovenlijf. Onze blik beperkte zich tot de stroom mensen die zich elk kwartier naar de pont haasten, lopend en rennend, fietsend en steppend, op weg naar school en werk. Wij voelden ons als boeddha’s tussen beurshandelaren.
Zo leefde de zomer, niet in een grap, of een anekdote. Eentonige fragmenten die een objectieve toeschouwer niets anders zouden tonen dan drie jongens in de julimaand.
Tot wij het budget ontdekten.

Marvin en ik gingen boodschappen doen. Eigenlijk was het te warm, maar het moest er een keer van komen.
Door het open badkamerraam hoorde ik zijn douche lopen. Acht minuten nog, niet langer, de containers hadden een boiler ter grootte van een waterkoker. Ik likte aan een waterijsje.
Waterijsjes waren die dagen mijn belangrijkste bron van energie. Die dagen had ik niet veel energie nodig.
Zijn buurvrouw lag in haar deuropening, op een rubberen zwemband. Topless.
Een tijdschrift bedekte haar bovenbenen, wat de suggestie wekte dat zij ook geen broekje aan had, maar dat was natuurlijk onzin. Haar blonde haren reikten tot de bovenkant van haar borsten.
Het leek mij onbeleefd haar tepels de komende acht minuten te negeren.
‘Wil je een waterijsje?’ vroeg ik.
‘Dat gaat slecht samen met witte wijn, denk ik’. We proosten in de lucht, zij met haar glas, ik met mijn waterijsje.
‘Au, Godverdomme!’ klonk het in Marvin’s badkamer.

Hield ik dit maar vast, dacht ik opeens. Knetterstoned staan wachten in de volle zon en kijken naar een halfnaakte stoot op een zwemband, luisterend naar het geluid van Marvin’s boiler die de laatste druppels warm water uitperst, voor we gratis het avondeten voor de komende drie maanden gaan inslaan.
En dus nam ik de details van het moment in mij op alsof mijn geest een foto kon maken als ik maar hard genoeg keek. En verdomd, het heeft gewerkt. Het is een haarscherpe foto geworden.

Marvin deed open, hij droeg een handdoek en teenslippers.
‘De douchekop viel op mijn neus’.
Het was even stil, Marvin bekeek de borsten van de buurvrouw.
…Okay, het was tamelijk lang stil.
‘Zouden ze ook bonnetjes geven in de coffeeshop?’ vroeg Marvin uiteindelijk.
Ik beantwoordde zijn vraag met een wedervraag.
‘Zou Bob Marley een zak hasj declareren bij de kerk?’.
‘Vast niet’ zei Marvin. Hij dacht even na.
‘Maar wij zijn minder ver in onze spirituele ontwikkeling’.
Amen.

Na enig aandringen van mijn kant spraken we af dat we ons de eerste keer zouden inhouden. Marvin had haast met de frituurpan. Volgende week mag je er een uitkiezen, zei ik.
Het inhouden lukte niet erg. De Albert Heijn op de dam was een walhalla van voedsel, en we waren gewapend met de creditcard van ene J.T. Sijthoff. Gedachteloos trokken we de schappen leeg, en componeerden een ode aan Sijthoff, op de melodie van de Felix-reclame.
Mijnheer Sijthoff, u bent goudmijn. Dankzij u eten wij straks konijn.
We stopten abrupt met hamsteren toen een doos gerookte zalm over de rand van de overvolle wagen viel. Genoeg.
‘Dat komt ervan als je geen lijst maakt’ zei Marvin. Het plan was om eerst de boodschappen te doen, om daar later een recept bij te zoeken.

‘Wat een lekkere dingen allemaal’ zei een blonde kassajuffrouw, terwijl ze de zoveelste emmer Ben & Jerry’s langs de scanner haalde.
‘Jullie weten dat die studieschuld ooit moet worden afbetaald?’.
‘Leef in het moment’ zei ik.
‘We hebben Carte Blanche’ verklaarde Marvin.
‘We winkelen op kosten van Jezus’ verduidelijkte ik.
‘Orlando’ riep de kassajuffrouw.
De beveiliger was een kwartier bezig onze tassen te controleren, met de bon, die de lengte had van een voorarm, in de hand. We gaven hem wat gedroogde kip.  

Bonnetjes. In de coffeeshop vonden ze het wel een bak.
‘Voor de declaratie’.
Het was een kleine shop, zonder toeristen. Op barkrukken zat een verzameling tuig en junks. Marvin had mij verteld dat de prijs-kwaliteitsverhouding hier uitstekend was.
We zetten onze tassen neer op een smerige vloer van kleine grijze tegels. In een hoek stond een speelautomaat, die onophoudelijk ‘insert more coins’ riep.
Sommige coffeeshops hebben de sfeer van een huiskamer in de jaren ’70, anderen die van een bruin café. Deze shop had de sfeer van een samenzwering.
‘Hoor je wat hij zegt’ zei de coffeeshophouder tegen een man met een leren jack, die een kaartenhuis aan het bouwen was van bierviltjes. Hij viel duidelijk in de categorie tuig.
‘Ze willen hun hasj declareren’.
Marvin vroeg of de coffeeshop de Visa-card accepteerde.
Een bulderende lach en gegrinnik aan de tafeltjes. Een junk zei iets tegen me dat ik niet verstond.

’S Avonds verdeelden we de buit. Eenmaal thuis borg ik mijn deel op in de koelkast en vriezer. Het ontbrak aan ruimte voor een doos ingevroren kogelbiefstukken  Met mijn kont beukte ik tegen een lade, zo hard dat er een flinke barst in het plastic ontstond. Middenin deze logistieke nachtmerrie bedacht ik dat mijn hasj nog bij Marvin lag.
Ik belde aan. Toen hij opendeed wist ik meteen hoe laat het was.
Hij stond daar met een elektrische tandenborstel in zijn mond, tandpasta op zijn kin en de roodste ogen die ik ooit heb gezien. Hij trok een wenkbrauw op, op een manier die zei: jij hier?
Het was niet erg overtuigend.
Ik informeerde naar mijn hasj.
‘Ik dacht dat je die niet meer hoefde’.
Als het om een biljet van twintig euro ging, dan had het niet belachelijker geklonken.
‘Geef maar wat er nog van over is, dan slaap ik beter’.
Natuurlijk was er niets meer van over. Marvin had in een half uur tijd bijna vijf gram hasj gerookt, genoeg om geweldig te slapen, de komende drie en een half jaar.
Dat was ook Marvin. 

Een werkelijk exquise gerecht is nooit op tafel gekomen. Wel aten we dingen die we nog nooit hadden gegeten. Alain Ducasse zei ooit: koken begint met kwalitatief goede produkten. Een goed begin is het halve werk, en wij waren de koningen van het halve werk. Zo was de cirkel weer rond.
Op de vijfde vergadering zette Kiki een rood-wit gestreepte kartonnen emmer op tafel. Er bleken kippenvoeten in te zitten. Drie bruine tenen met een voet en een klein stukje been, bot met vel daar strak overheen gespannen. We keken er met afgrijzen naar, tot Marvin een teen in zijn mond stak en verklaarde dat hij niet eerder zulk krokant kippenvel had geproefd.
Al snel spuugden we kootjes op ons bord alsof we nooit anders hadden gedaan.

Het was Marvin’s beurt om te koken. Hij zei dat hij het zichzelf niet moeilijk ging maken.
We bladerden door Honderd Heerlijke Hamburgerrecepten en kozen voor een hamburger met imitatiekrab. We hielden allebei niet zo van imitatiekrab. We vervingen de imitatiekrab door een echte kreeft van de Nieuwmarkt, een hamburger bakken is geen astronomie.
Het bleek een culinaire vondst. De hamburger was niet te vreten, maar de kreeft was grotendeels intact gebleven. Met het samuraizwaard dat bij Kiki aan de muur hing peuterden we het beest leeg en aten alles op dat eetbaar leek. Al met al was het een bevredigende culinaire ervaring.
Brechtje wilde weten wat de kreeft had gekost. We legden uit dat ze geen bonnetjes gaven op de Nieuwmarkt.
Ondertussen verzonnen we een absurde promotiecampagne voor het kookboek. Hoe waanzinniger het idee, hoe genialer het ons leek, door de hasj.
Een zweefvliegtuig met een reclameboodschap.
Een release-party met Alain Ducasse.
Kiki zou streaken bij De Wereld Draait Door. Hij kon dat makkelijk beloven, omdat iedereen wist dat het kookboek er nooit zou komen.
Ik notuleerde alles netjes op mijn bierviltjes. Nu liggen ze onder mijn bed, in een blauwe Adidas-schoenendoos. Als ik er een uitpak, dan zie ik mijzelf weer in die stinkcontainer zitten, met een plastic bord op schoot gevuld met dertig euro aan kreeft.
En ja, misschien dat ik nu zou zeggen: het was allemaal moreel laakbaar. Toch heb ik nooit een seconde spijt gehad. Had ik de tijd gebruikt om mijn scriptie te schrijven, dan was mijn haar een paar maanden eerder grijs geworden, met dank aan een volgende generatie snotjongens. Ik was nog niet klaar voor hypotheken en levensverzekeringen.
De Walt van de Toekomst had ervaringen nodig die het waard zijn herinnert te worden.
Huiswerk nakijken is geen ervaring. Snoep stelen in de Jamin, dát is een herrinering.
Enfin.

Zo verstreken de weken. Het evaluatieformulier zong Brechtje in slaap, de tot pap gestoomde hersenen van mijn partners in crime zoemden zachtjes in de spaarstand. We kauwden op vlees dat zo mals was dat we het zo ongeveer door een rietje konden zuigen, de duurste centimeters van de meest exotische vissen en runderen. Alles geserveerd met pastinaakchips, bereid met biologische olie in Marvin’s nieuwe, professionele frituur-unit. Een glanzend zwarte monoliet die geluidloos opereerde.
‘Wat is het recept?’ wilde Kiki weten.
‘Het is vrij eenvoudig. Snijdt dunne schijfjes pastinaak met een dunschiller. Frituur de schijfjes circa één minuut. Voeg honing en zeezout toe naar smaak, klaar. Het geheim is om de schijfjes dun te houden, zo worden ze krokant. Een ander geheim: niet te lang frituren. Het laatste geheim is om zeezout te gebruiken, in plaats van keukenzout’.
Inderdaad, vrij eenvoudig.
Maar na een maand begonnen de problemen.
Het Touch-screen reageerde traag op onze commando’s. Ook het elektrische lift-uitleksysteem functioneerde niet meer naar behoren. De fabrikant stuurde een busje om de frituur-unit op te halen, zij ging voor reparatie naar het Ruhrgebied.
Een week later kwam er een brief.
Volgens de Duitsers was het apparaat onherstelbaar beschadigd. Het had allemaal te maken met oververhitting van de centrale processor.
Toen kwam de echte klap: de garantie dekte het aankoopbedrag maar ten dele. De indicatiestrook las het gebruik als licht-commercieel.
Verontwaardigd belde Marvin naar Duitsland.
‘Das stimmt, ein Profi-Gerät. Aber sondern bedeutet für den privaten Benutzung, Herr Struisvlugt’.
Per post kwam hij terug. Onbruikbaar.
‘Tschuss, Princess’ zei Herr Struisvlugt. Of ik het raam even wilde openen?
Tussen de containers stonden hoge hekken, een verzamelplaats voor grofvuil. Marvin schoot de frituur-unit als een basketbal over het hek, een prestatie van wereldformaat, zelfs met zijn schouders. Bij de landing klonk een zeer bevredigende dreun; even later hingen vier overburen zoekend uit hun ramen.
Niemand vond de pastinaakchips echt lekker.       

Naast het kookboek had Arjen nog een andere taak. Hij droeg de verantwoordelijkheid voor de paasviering, een weekend vol spelletjes en Jezusaanbidding. Het Lichtus had duurzaamheid hoog in het vaandel staan. Er moesten houten meubels komen, zodat de jeugd duurzaam kon zitten als de Jezusaanbidding hen de keel begon uit te hangen.
Het kwam dus goed uit dat Marvin dit jaar met de opleiding meubelmaken was begonnen.
‘Wat is het budget?’.
‘Tweeduizend euro’.
Marvin knikte bedachtzaam.
‘Ik denk dat het wel voor achttienhonderd kan’.
Zo gezegd, zo gedaan. Drie dagen lagen wij, nog steeds, op het grasveld, terwijl Marvin naast ons stond en planken zaagde en daar spijkers in sloeg.
Negen á tien keer per dag keek Arjen mij aan, en vroeg:
‘Goed geregeld, toch?’.
‘Niets meer aan doen’ antwoordde ik.
Iedere keer.
In die periode hadden wij soms gezelschap van een studiegenoot van Arjen, Michiel, een jongen van een jaar of dertig die zijn roeping nog niet had gevonden.
Michiel zei dat hij een liter vloeibare GHB in zijn garage had staan. Die was over datum, maar dat luisterde niet zo nauw. De volgende keer zou hij een flesje voor ons meenemen.
Kiki toonde belangstelling.
‘Ik fuck niet met die shit’ merkte Marvin op, terwijl hij met hamer en schroevendraaier het zitvlak van een bank probeerde glad te krijgen, wat ik niet handig vond. Er hing zaagsel in zijn baard.
Michiel vertelde ook dat hij een jaar lang onafgebroken aan de speed was geweest. Op een ochtend kon hij de linkerkant van zijn lichaam niet meer bewegen. De verlamming was binnen een dag verdwenen, maar voor de zekerheid zette hij een punt achter de speedperiode.
‘Zie je, daarom fuck ik niet met die shit’ zei Marvin. Verbeten beukte hij op de bank in.
Ik vermoedde dat daar een verhaal zat.
Toen alle spijkers waren geslagen kwam Marvin weer naast ons liggen, zestienhonderd euro rijker.
We vielen terug in het normale ritme van gras, bier en hasj, met ’s avonds peperdure delicatessen.

Later vertelde Arjen dat een paasvierder een splinter in zijn lies had gekregen. De splinter was zo groot als een stanleymes. De paasvierder moest met een ambulance worden afgevoerd.

In september klopte Arjen op mijn deur.
‘Walt, jij kunt toch ontzettend goed schrijven?’.
Ik haalde mijn schouders op.
‘Wil je een paar typfoutjes uit mijn stageverslag halen?’ vroeg Arjen.
‘Moet morgen in hun postvak’.
Geen probleem, zei ik. ’S avonds klom ik met mijn laptop op het dak.
De lucht was nog even warm als een paar maanden geleden, maar voor het eerst kon ik de torens aan de andere kant van de stad niet meer zien. Zwarte dominostenen aan de horizon, meer miste ik niet. Toch probeerde ik uit alle macht om ten minste de contouren van het ABN-kantoor te ontwaren. Dat lukte niet, dat vond ik jammer.
Geheel volgens verwachting bleek het stageverslag een wanprestatie, en wel één van mythische proporties. Het ding leek geschreven door een Peruaanse AMA die opnieuw troost had gezocht in een zak met lijm.

‘…mein beheerding van taal is nu sterk op voorruit gegaan…’.

‘Ik heb gedaan wat gevraagd. Poster gemaakt, netwerk aangesproken, houtbewerkingsbedrijffie ingeschakelt. Meinn opvolger krijgt een groep die door mij enthausiast is gemaakt plus alle ervaring die we al hebben verzameld dat moeilijkste zit erop. We zijn zeg maar door een heel prozes gegaan begrijpt u’.

Er was geen woord van gelogen. Een beetje eenzijdig was het wel, en ik vond dat J.T. Sijthoff ten minste een schitterende leugen verdiende, in ruil voor de subsidie die wij met zoveel genoegen hadden opgegeten. Dat leek mij het beste voor alle betrokkenen; Sijthoff, de Hogeschool InHolland, Frans Oliehoek en zijn bingo-avond, maar toch zeker ook voor mijn buurman.

Ik vulde mijn koffiezetapparaat met water, schepte het filter vol tot de korrels over de rand vielen. Toen pakte ik het filter, drukte de korrels samen en deed er nog een schep bovenop.
Het zou een lange zit worden. Hoewel er binnen de organisatie geen budget was vrijgemaakt voor een stageverslag, wilde ik hier zorg en aandacht aan te besteden. Dat moest ik onderhand zo wat verleerd zijn.
Ik ging een half jaar lummelen verkopen als een fase van stormachtige ontwikkeling.

Ik heb de hele nacht op het dak gezeten. In kleermakerszit, de laptop op schoot. Volmaakte stilte, volstrekte duisternis, het enige licht kwam van mijn beeldscherm. Af en toe keek ik op, onwillekeurig richtte mijn blik zich op het zuidwesten, maar de torens bleven onzichtbaar in de zomernacht.
Taxi’s brachten dronken studenten thuis. Het lachen en roepen duurde maar kort.
Ze bereikten de voordeur en zouden de komende maanden niet op het grasveld maar op hun afgedragen kringloopbanken te vinden zijn.
Ik schreef mijn saluut voor de zomer, wist ik.
Het begon allemaal met een fictieve flyeractie. Fictieve stapels flyers werden neergelegd in werkelijk bestaande Hogescholen, in voetbalkantines, op de leestafels van de bibliotheek.
Een aantal voorzichtige e-mails en telefoontjes later zat een groep sceptische maar des ondanks volledig fictieve jongeren van divers etnisch allooi bij Arjen in de zeecontainer.
Het enthousiasmeren kon beginnen.
Mohammed was bevriend met de chef-kok van het Lloydhotel. Tamara studeerde grafische vormgeving. Ze fotografeerde onze gerechten, en ontwierp de cover, felrood met sierlijke letters.  Tussen de jongeren ontstond een band. Tijdens het koken deden zich komische flaters voor.
Die malle Tamara. Een milliliter is toch geen centiliter? Nu is de saus mislukt.
We sloegen ons op de dijen, en huppelden door de kamer.
Zo wilde ik het opschrijven. Maar voor de verandering wist ik mij te beheersen, het werd een feel-good verhaal van enige geloofwaardigheid.
Toen de zon opkwam schreef ik nog steeds, de eerste Tuindorpers begaven zich naar de pont.
Pas toen de fietsverlichting een lang, onafgebroken lint begon te vormen besloot ik dat het goed was, zo.
Tik, zei de usb-stick op Arjens deurmat.
‘S middags kreeg ik een e-mail, van vier letters.
‘thnx’.
Typisch.

De dagen werden korter. De zon wekte mij niet meer. De regen ratelde als een snaredrum op het metaal boven mij, dat nu alleen nog diende om mij tegen de elementen te beschermen, in plaats van mij dichter bij de zon te brengen. Het grasveld bleef leeg. Bob Marley leek zijn eigen teksten niet meer te geloven.
Geleidelijk kromp de voorraad waterijs en gerookte zalm. Mijn neus vervelde. Ik verhuisde naar een etage in de oosterparkbuurt.
Arjen, Kiki, Marvin, ik heb ze nooit meer gezien.
Ik miste hen soms, vooral Marvin. Maar ik wist dat we zonder geografische nabijheid te weinig gemeen hadden om te investeren in een vriendschap.

Een kookboekgroep, duurzame meubels, vier nullen subsidie en een prima stageverslag.
Alles verkregen via drie nonchalant geformuleerde verzoeken aan de buurjongens.
Zijn vrije tijd, onze vrije tijd, zij was ontegenzeggelijk subliem gemanaged, een zomer lang.

Summa cum laude.

Fotografie (Brian Morgan)