door Kirsten Wesenhagen
Eerste Roos
Thomas Wright schrok zo erg op van de bel, dat men zou vermoeden dat hij een slecht geweten had. Zoals altijd na een executie verkeerde hij in een humeur dat veel te wensen overliet: waarschijnlijk zou hij aan het eind van de avond door en door chagrijnig zijn.
Hij sloeg de krant dicht en hees zich op van de bank. Hij merkte zelf nauwelijks dat hij geïrriteerd was, maar zijn linker mondhoek krulde significant op, als een zwakke nabootsing van een Frans snorretje en zijn voorhoofd werd gekerfd door een indrukwekkende hoeveelheid rimpels.
Ach, die rotverkopers!, schoot het door zijn hoofd toen hij de drie keurig geklede heren achter de ruit van de voordeur zag staan. Even overwoog hij om de deur gewoon dicht te laten, maar het vooruitzicht om die zo meteen dicht te slaan voor drie onthutste tronies, was toch aantrekkelijker. Vandaar dat hij met een minzaam glimlachje de deur opentrok.
“Goedemiddag,” begon de middelste met een stralende lach, “wij drieën hebben zojuist een schoonmaakbedrijf gestart, Clean & Co. Als u tijd heeft, zouden wij graag als demonstratie van onze kunde uw hele woonkamer weer glanzend schoon poetsen!”
Wright bekeek hen één voor één, met een blik waar minachting en wantrouwen vanaf dropen. Men moest tegenwoordig immers voorzichtig zijn, in deze tijd waarin niet alleen rinkelende collectebussen onder je neus worden gehouden, maar ook vlijmscherp staal als een bevel om geld. Maar ik ben minstens tegen tien van dat soort bouillonmannetjes opgewassen, bedacht hij grijnzend, en wie zegt er nee tegen drie gratis huishoudsters?
Zodra de heer Wright zich had teruggetrokken, wierp Simon boven de stofzuiger uit een blik op Harold. “Wat een stof achter deze kast, zeg! Hij houdt er wel de geschikte levenswijze op na voor iemand met zijn perverse baantje.”
Harolds stofdoek bleef een ogenblik stilliggen op het hout van het dressoir. Toen hij reageerde klonk zijn stem laag en waarschuwend: “Simon, denkt toch een keer na! We zijn schoonmakers, goed? We weten niets van deze potentiële klant af.”
Simon hief zijn ogen dramatisch ten hemel en bracht een geluid voort dat het midden hield tussen een zucht en een leeglopende blaasbalg. De derde man die, balancerend op een stoel, met een ragebol een spinnenweb te lijf ging, hulde zich in een absoluut stilzwijgen. Harold en Simon volgden zijn voorbeeld en in een snelle rondedans transformeerden ze Wright’s zwijnenstal in de droom van iedere huisvrouw.
Terwijl Wright met een zweempje van een glimlach zijn ogen over het glanzende stofvrije interieur van de woonkamer liet gaan, knikte hij onbewust tevreden voor zich uit. “Prachtig werk, heren,” gaf hij onwillig bewonderend toe, “en ook snél werk! Dat kan ik waarderen.” De zwartharige spleet zijn gezicht in een verkopersglimlach. “Dank u, meneer. Daar zijn wij voor.”
Wright vervolgde zijn langzame tocht door de grote woonkamer en prees zich gelukkig dat dit drietal hem van een lange, vervelende schoonmaakmiddag had verlost. Bij de eettafel bleef hij helemaal verwonderd staan. Verrek, ze hebben zelfs bloemen neergezet! Hij wilde net zijn mond opentrekken om er iets over te zeggen, toen het met een schok tot hem doordrong wat hij eigenlijk zag.
In plaats van met de woorden, die hij van plan was geweest te spreken, vulde zijn mond zich met een bijna proefbare afschuw. Het was alsof iemand een vol glas gekoelde whisky via zijn kraag langs zijn ruggengraat liet sijpelen. Hij merkte dat hij zijn ogen er niet van af kon houden, zozeer schokte het hem.
Toen hij eindelijk zijn blik los wist te rukken van de groene stengels, keek hij stomverbaasd van de een naar de ander. Op hun gezichten stond een genietende glimlach, waarbij één van hen zelfs een rij hagelwitte tanden ontblootte. Hij was ook degene die de onaangename stilte verbrak. “Ik zie dat mijn rozen u bevallen?” vroeg hij, traag en zorgvuldig articulerend.
Wright probeerde iets zinnigs te bedenken om te antwoorden, maar het zielige hoopje rozen trok zijn blik weer naar zich toe. Hij slikte pijnlijk. “Maar ze zijn…waarom…?” Hij realiseerde zich dat hij een idiote figuur sloeg. “Waarom heeft u ze geknakt?” vroeg hij lijzig.
De onaangename glimlach verbreedde zich tot een dodemansgrijns. “Dat is een goede vraag, meneer Wright. Maar ik weet een betere voor u: heeft u er al over nagedacht hoeveel het er zijn?”
Hij deinsde een stap achteruit. “Hoe weet u mijn naam?!” riep hij geschokt uit, met zijn handen voor zijn gezicht alsof hij een klap verwachtte.
“Ah,” zei Harold teleurgesteld, “dat is uw slechtste vraag tot nu toe, meneer Wright. Er hangt een naambordje onder de deurbel.”
Wright dwong zichzelf tot een trillerig glimlachje. “Natuurlijk,” zei hij gemaakt vrolijk,”u liet me wel even schrikken, zeg! En dan die grap met de rozen!” Hij stootte een hoog, nerveus lachje uit en beet op zijn lip. “Weet u wat? Zand erover. We vergeten het hele voorval; u heeft immers prima werk gedaan.”
“Dat is heel vriendelijk van u, meneer en daarvoor zijn wij u allen erkentelijk. Alleen geloof ik niet dat wij elkaar helemaal begrijpen. Ziet u, die rozen waren geen grapje.” Harold pauzeerde even en zijn irissen leken duisterder te worden. “Ik zal u maar een beetje op weg helpen. U ziet hier achttien rozen, of, zoals u zelf al heeft opgemerkt, achttien geknakte rozen. Voor ieder dodelijke injectie, ja, voor iedere gevallene een roos. Wij zijn hier om aan te tonen dat we onze vijand liefhebben. Ik hoop dat u dit onthoudt. Want u kunt mensen wel als deze rozen knakken, maar hun nagedachtenis is van steviger materiaal.” Zijn gezichtsuitdrukking werd milder en hij vervolgde: “Wel, dat lijkt me genoeg. Stichting geknakte rozen wenst u nog een prettige dag.”
Harold was al bezig zich om te draaien richting de deur, toen de heer Wright hen allemaal versteld deed staan.
Onder het uiten van een woordeloze kreet sprong hij met geheven vuisten op het zwartharige monster af en liet zijn slagen op hem neer regenen. In een ver hoekje van zijn bewustzijn hoorde hij schreeuwende stemmen en zag hij hen vaag heen en weer schieten. Ook was hij zich er van bewust dat de mond van Harold open en dicht ging als van een goudvis op het droge – behalve bloed kwamen er blijkbaar ook woorden uit. Maar veel zag hij niet, want alles werd bedekt door een rode waas van alles-verterende woede.
Pas toen die woede zich tegen hem keerde en hij een vuistslag tegen zijn kin voelde, trok de waas weg. Terwijl hij gevaarlijk wankelde was hij zich even haarscherp bewust van de situatie: de afschuw in Harold’s wijd opengesperde ogen op het moment dat deze zijn arm naar hem uitstrekte, de bezorgdheid van de twee mannen om hem heen en flarden van het kwinkelerende lied van een spreeuw. Toen viel hij en na een korte, felle pijngolf ontnam de duisternis hem niet alleen het licht, maar ook de mogelijkheid om na het sluiten van zijn ogen die ooit nog te openen.
Tweede roos
Het gelige licht van een peertje boven zijn hoofd bescheen de brief, die er door het veelvuldig lezen enigszins beduimeld uitzag. Ik ben blij dat hij komt, al weet ik niet precies waarom. Hij draaide zich om op de harde brits en begon zijn slapende voeten ritmisch te buigen.
De laatste tijd werd hij steeds vaker overvallen door beelden uit zijn jeugd: zijn moeder die zich naar hem vooroverboog, zodat haar lange haar in zijn gezicht viel en hem vertelde dat hij heel stout was geweest, verjaardagen vol kaarsjes en stapels cadeautjes, zijn oudere broer die hem als een zak aardappelen optilde en in de sloot gooide…
Er zouden niet veel van dat soort herinneringen meer komen, realiseerde hij zich. En nooit meer zou hij al die kinderblikken op zijn rug voelen branden als hij rekensommen op het bord uitschreef, nooit meer zou hij hun vingers door de lucht zien malen, terwijl een ongeduldige het antwoord al schreeuwde voordat hij diegene de beurt had gegeven. Nooit meer.
De hinderlijke angst vlamde weer op, zodat hij even nauwelijks lucht kon krijgen en rechtovereind schoot. Zijn hart ramde tegen zijn ribben, alsof hij wilde demonstreren hoe goed hij nog werkte en dat het dus echt niet nodig was dat dat alles binnenkort ophield.
Hij dwong zichzelf met gesloten ogen regelmatig adem te halen. Pas toen hij gekalmeerd was opende hij zijn ogen weer. Hij wilde wel dat alles gewoon voorbij was.
De deur van zijn cel zwaaide open en Lucas’ hoofd verscheen. “Het is bijna tijd, meneer Lee. Heeft u nog behoefte aan religieuze steun?”
Harold haalde ergens de kracht vandaan om een cynisch lachje tevoorschijn te toveren. “Dat lijkt me niet nodig, als ik binnen twee uur toch oog in oog sta met hetzij God zelf, hetzij met de duivel.”
De bewaker keek hem afkeurend vanuit de hoogte aan en snoof. “Zoals u wilt. Bereid u zich dan zelf maar voor, hoe dan ook.”
De deur werd met een klap dichtgeslagen, zodat Harold weer alleen was. Hij rilde, maar voelde toch enige voldoening. Immers, hij had nog een verrassinkje voor hen. Ik ben blij dat ik alles goed heb geregeld.
Hij had van te voren wat nobele laatste gedachten bedacht voor tijdens de laatste mijl, maar terwijl hij zijn voeten, die zo meteen koud en bloedeloos zouden zijn, op de grond deed neerkomen voelde hij alleen een leegte in zijn hoofd alsof hij al dood was. Zijn escorte voerde hem een stukje door de open lucht en hij voelde zich dankbaar om nog één keer de zon te zien. Er gleed iets langs zijn wang naar beneden, waar het in zijn baard bleef steken. Ach, hoe dramatisch, een traan.
Pas toen hij het gebouw betrad waar hij zou sterven, kwamen de gedachten bij horden terug.
Wat een manier om te sterven is dit!, schoot het door zijn hoofd, ja, hoe cynisch om te sterven op de manier die je zelf jaren lang hebt bestreden. Zou dit een goede publiciteitsstunt zijn? Zullen ze doorgaan zonder mij?
Terwijl ze hem vastgespten aan de stoel, zag hij opeens Thomas Wright weer voor zich, levenloos badderend in zijn eigen bloed. Waarom moest die man nou zo op de tafelrand vallen? Ik moest hem wel slaan, het was alleen…zelfverdediging.
Om hen heen was iedereen druk in de weer. Een harige veertiger begon zijn arm te boenen met alcohol, stopte er een lange naald in en verbond een buis met zijn ader. “Waarom de alcohol?” had hij willen uitroepen, “tegen ontstekingen? Dit lichaam zal nooit meer opstaan, idioot!”
Harold verlangde naar de troostende aanraking van zijn moeder en dreigde in tranen uit te barsten.
Ondertussen hadden ze ook zijn rechterarm met een buis verbonden. Ze plakten allerlei draderige stickers op zijn borstkas – zodat ze konden zien wanneer hij dood was, besefte hij.
“Wilt u nog een laatste uitspraak doen?”
Hij keek op naar het troepje gevangenismedewerkers. Toen kuchte hij vastberaden en zijn blik bleef hangen bij Lucas, die zijn ogen ongemakkelijk neersloeg. “Ja,” antwoordde hij, “Lucas, ik heb jou met plezier leren kennen, hoewel het onder eh…ongemakkelijke omstandigheden was. Ik wilde wel dat ik je met iets beters dan woorden kon bedanken voor je grenzeloze enthousiasme en toewijding, maar dat kan ik dus niet. Besef je zelf eigenlijk wel wat voor persoon je bent?” vervolgde hij met een leugenachtige glimlach. Lucas keek hem aan alsof hij als dodenmaal voor zijn ogen een levende aal had ingeslikt. “En alvast gefeliciteerd met je verjaardag, waar ik helaas niet bij kan zijn. Dat was het.”
“Dan komen hier de injecties.” Hij sloot zijn ogen terwijl Lucas hem de drie dodelijke injecties toediende en opende ze pas weer toen het gordijn tussen hem en de toeschouwers opzij was geschoven. Rijen nieuwsgierige gezichten staarden hem aan, met ogen waar soms afschuw en soms verrukking in te lezen was. Aasgieren, dacht hij huiverend, maar toen zag hij Roy.
Zijn broer zat op de voorste rij en staarde hem aan met pure paniek in zijn ogen, op zijn vuist bijtend. Zo sterven is misschien toch niet zo erg, dacht hij en hij hield zijn ogen vast gericht op het gezicht van zijn broer, dat opeens het mooiste was wat hij ooit had gezien. Zeven minuten later verbrak Harold als eerste het oogcontact tussen de broers, omdat zijn ogen door een waas bedekt werden en al zijn spieren zich voorgoed ontspanden.
Tegelijkertijd met het ontzette gemompel van de toeschouwers, steeg Harold’s laatste adem op naar de grijze decemberhemel.
Harolds bloedeloze dood schreeuwde ongehoord naar een hemel, waarin God en zijn engelen met schepnetten een abnormale hoeveelheid verloren zielen probeerden te vangen en toevallig deze wanhopige verse ziel over het hoofd zagen.
Derde roos
Zijn lijk belandde in een kist die ze zonder enige ceremonie in de aarde lieten zakken. Het houten kruis stond er al enige dagen, wachtend tot de executie was voltooid. Harold Lee kreeg geen grafsteen met zijn naam in graniet en “onze lieve zoon, broer en oom, hij zal gemist worden,” maar een simpel kruis met daarop de datum en een nummer.
Lucas keek in zijn lunchpauze toe hoe het zweet van het voorhoofd van de grafdelver gutste. Het werd een koude winter, realiseerde hij zich, misschien zou er dit jaar dan toch een witte kerst komen in Texas. Bij de gedachte daaraan haalde hij grijnzend een geelgevlekte rokersvinger door zijn blonde haar.
Bijna een kerstkind was hij, Lucas Miller. Het was toch geen witte kerst geworden, maar toen hij op 27 december ontwaakte, voelde hij dat het sneeuwde. Hij sloeg de dekens van zich af en ging voor het raam staan, genietend van de winterse schoonheid.
“Ah, gefeliciteerd, schat,” zei zijn vrouw met een klein glimlachje en ze zette het volgestouwde dienblad voor hem neer.
“Dank je, lieverd.” Terwijl hij zijn tanden in een mueslibol met brie zette, realiseerde hij zich dat zijn vrouw eigenlijk ideaal was: ideaal, onintelligent en eerbiedig. En gelovig, voegde hij eraan toe, en gelovig.
Toen hij met smaak zijn ontbijt had verorberd, was het tijd voor de eerste cadeautjes. Hij ontdeed de kleurige pakjes met een kinderlijke gretigheid van hun inpakpapier. Zodra de eerste portie cadeaus op was, knikte hij lachend. “Wat heb je een geweldige cadeaus voor me gekocht, Emily.”
Emily lachte dankbaar naar hem en wierp hem toen een mysterieuze blik toe. “Maar ik ben blijkbaar niet de enige die aan je verjaardag denkt,” sprak ze en kuste hem op zijn neus.
Hij fronste. “Wie zou er nou nog meer aan mijn verjaardag denken? Nu, met de familieruzies en zo…”
“Wacht nou maar, ik ben net zo nieuwsgierig als jij!”
Ze sprong op van het bed en rende de gang op. Toen ze terugkwam droeg ze triomfantelijk een groot, rechthoekig pak voor zich uit, dat ze op zijn schoot neerlegde. Het pakpapier was rood, bedekt met gelige verticale strepen die werden vastgehouden door kleine handjes.
Als tralies, schoot het door zijn hoofd en hij zoog een teug lucht naar binnen. Wie het ook had verstuurd, hij had er wel goed de tijd voor genomen: een gestileerde gouden strik was er sierlijk bovenop gedrapeerd.
“Is er iets, liefje?” vroeg zijn vrouw bezorgd, “ik vond het zelf ook wat raar, het stond zomaar voor de voordeur en…” Hij wapperde geruststellend de rest van haar angstige gekwebbel weg. “Het is niets, helemaal niets…ik maak het zo open, goed?”
“Weet je van wie het is?” waagde zijn vrouw nog. Hij wierp haar een boze blik toe, waarmee zijn suikerzoete stem een sterk contrast vormde. “Nee liefje, maar daar kom ik zo wel achter.”
Eindelijk snapte Emily de hint en trok ze zich enigszins teleurgesteld maar wel discreet terug. Hij volgde haar naar de deur en draaide die met weinig subtiliteit achter haar op slot.
Toen de deur dichtging, probeerde Lucas zijn koortsachtige gedachten enigszins te ordenen.
“Ik wilde wel dat ik je met iets beters dan woorden kon bedanken…”
Hij tuurde vanuit zijn samengeknepen oogleden naar het pak.
“En alvast gefeliciteerd met je verjaardag…”
Zijn hart danste een snelle bolero tegen zijn ribbenkast aan, zodat hij het bloed in zijn slapen kon voelen kloppen. Er druppelde een straaltje zweet door zijn wenkbrauwen heen in zijn ogen, die pijnlijk begonnen te prikken.
“Besef je zelf eigenlijk wel wat voor persoon je bent?”
Zijn ogen verwijdden zich en zijn handen begonnen te trillen toen hij zenuwachtig het lint gladstreek. Wat nou als het een bom was? Hij had eerst natuurlijk geen aandacht besteed aan dat geraaskal van die Harold, want iedereen kraamt onzin uit bij de gedachte dat hij binnen een kwartier de pijp uit is, maar dit veranderde alles. Wat nou als…? Hij lachte hardop om zijn domme gedachte. Net iets te luid. “Natuurlijk niet,” zei hij hardop en hij glimlachte snerend tegen het cadeau voor hem, “jij bent een cadeau en daarmee uit.”
“De dood is ook een cadeau,” leek het cadeau voor hem opeens te zeggen, zodat Lucas bijna uit zijn bed viel van schrik. Onzin, Lucas, cadeaus praten niet. Hij begon met ferme bewegingen het cadeau open te maken en trok de strik van het pak af. Vervolgens begon hij het cadeaupapier weg te trekken. Onder een flard papier herkende hij onmiskenbaar karton. Toch was hij nog niet gerustgesteld. Voordat hij de doos opende, rammelde hij even met het pakket. Toen vouwde hij de flappen naar buiten en keek erin.
Het cadeau bevatte meerdere voorwerpen: eerst haalde hij er een ronde, houten spiegel uit, die overdekt was met fijn houtsnijwerk. Hij draaide het ding rond in zijn handen alsof hij het woog en onderdrukte een frons. Wie gaf hem nou zoiets? Een spiegel? Hij keek hooghartig op het ding neer en plaatste het bij de andere uitgepakte cadeaus.
Alle angst en verontrustheid die hij even tevoren nog had gevoeld, leken hem nu opeens belachelijk. Het zou wel van zijn stokoude tante zijn.Toen hij het volgende object eruit viste, begon hij bulderend te lachen en gooide zijn hoofd in zijn nek. Hij besteedde geen aandacht aan het bezorgde geroep Emily en lachte al wapperend met het object alsof het een vlaggetje was, maar in feite was het een eenvoudige, met plantjes bedrukte tuinhandschoen. Niet eens een paar, maar slechts de linker handschoen!
Vanwege zijn lachaanval duurde het een poosje voordat hij merkte dat er nog iets in de doos lag. Een kaart of zo, dacht hij eerst, maar toen hij het laatste cadeau eruit viste, bleek het een brief te zijn.
Verwachtend een verjaardagswens te lezen, liet hij zijn ogen over de regels dwalen. Maar al halverwege de derde zin, gleed de glimlach van zijn gezicht en maakte plaats voor iets anders.
Beste Lucas,
Nogmaals gefeliciteerd met je verjaardag!
Ik hoop dat je een fijne dag hebt met je familie en vrienden en dat er hierna nog vele gelukkige jaren moge komen. Jammer eigenlijk, dat ik je dat niet persoonlijk heb kunnen zeggen, maar ach, helaas ben ik momenteel dood. Vermoord door jou, onder andere. Maar maak je vooral niet druk, want ik voel er immers niets meer van.
Eigenlijk, Lucas, waren het niet je enthousiasme en toewijding waardoor ik je zo ben gaan waarderen, maar de overeenkomsten tussen ons.
Immers, we zijn beide in de dertig en we hebben alle twee moordenaars vermoord. Nu, ik kan me vrij levendig voorstellen dat jij nu in de verdediging gaat en uitroept: “Ja, maar ik doe dat in de naam der wet en jij deed het alleen uit moordzucht!” Hm, dat is gedeeltelijk waar, inderdaad en daarom zul jij ook nooit opgepakt worden. Maar genoeg daarover nu.
In feite ben ik namelijk erg blij dat ik je tóch een cadeau kan geven voor je verjaardag! Laten we maar beginnen met de spiegel. Bekijk hem maar eens goed en let dan vooral op je eigen reflectie. Ik bied je de kans op zelfkennis, Lucas. Dat is mijn echte cadeauvoor jou: vanaf nu zul je weten wie die persoon in de spiegel is en hoeverre wij echt verschillend van elkaar zijn.
Hartelijke groeten,
(De geest van) Harold Lee
P.S.: Bijna de handschoen vergeten! Geef je die voor woensdag 17.00 uur aan een ander, wie dan ook, dan zal deze persoon sterven. Vraag niet hoe, niet alleen omdat ik dat nooit zou loslaten, maar ook omdat lijken niet de gewoonte hebben te spreken.
Ontdek wie je bent; moordzuchtig of de mens voor wie je jezelf houdt. Succes ermee.
“Walgelijk,” zei hij hardop en hij wierp de brief een stukje van zich af. God zou het verbieden als ik het ook alleen maar in overweging nam. Het is onchristelijk, dacht hij en hij was tevreden over de vrome uitdrukking op het gezicht van zijn spiegelbeeld.
Maar plotseling zag hij in gedachten weer het gezicht van die arrogante idioot van een George die hem met halfopen mond cynisch aankeek, terwijl zíjn liefje heupwiegend overliep naar die verrader en hem meetrok, het café uit.
Dit was zijn kans op een vendetta, zonder bloed aan zijn eigen handen! Er brak een wrede glimlach door op zijn gezicht toen hij zich voorstelde hoe zijn smekende gezicht langzaam verstijfde, voor eeuwig bevroren in die laatste uitdrukking en hoe hij hem in een zak gehuld zou begraven naast die debiele Lee en op zijn houten kruis triomfantelijk “X-666” zou zetten;
de X voor een nooit opgevraagd lichaam en 666…
Opeens verstomde zijn glimlach. Overwoog hij werkelijk om die tuinhandschoen te geven? Om een móórd te begaan?
Hij werd misselijk. Vergeef me, heer, bad hij met een blik op de hemel die zwanger was van de sneeuw. Even leek het alsof het harder begon te sneeuwen, maar toen zag hij iets heel anders: in zijn spiegelbeeld ontwaarde hij opeens een wraakengel die alle onwaardigen uit de weg zou ruimen. En om te beginnen George. De wraakengel zwaaide instemmend met de tuinhandschoen.
Vierde roos
De macht stroomde door hem heen terwijl hij triomfantelijk door de gangen marcheerde en zich even machtig als Gods rechterhand voelde. Ik ontdoe de wereld van het vuil, bedacht hij grijnzend, terwijl hij een gevangene onnodig hardhandig de douche in duwde. Als een zeef ga ik te werk en wat niet goed is…
Hij wachtte de hele dag al koelbloedig op de juiste gelegenheid, maar toen hij George tijdens de lunchpauze zag, besprongen de twijfels hem alsnog van alle kanten. Is dit wel humaan? Heeft hij dit wel verdiend? Blijft hij werkelijk op de zeef achter?
George kwam hem met een beker volle koffie tegemoet lopen en snelde op dezelfde stoel af als de secretaresse van de directeur. Hij was er twee stappen eerder en plofte voldaan kijkend tegenover Lucas neer. De secretaresse vertrok haar mond tot een streep, fronste hooghartig haar wenkbrauwen en schreed in haar delicate wolk parfum naar een andere onbezette plaats.
Zie je, dacht hij verbitterd, niemand zal die etter missen.
Hij bezag George tersluiks, die een geanimeerd gesprek met zijn linkerbuurman was begonnen. De bobbelige neus van George bewoog op en neer als hij met geweld knikte. Op het hoogste punt van diens route omhoog, had Lucas uitzicht om de man zijn neusgaten, die hem deden denken aan twee vetgemeste mieren.
Hij haalde het boek nonchalant uit zijn tas en bladerde er wat verveeld in. Zijn plan had succes, want George, die zoals hij wist groene vingers had, keek al zijn op van zijn gesprek en wierp een geïnteresseerde blik in de botanische gids van zijn overbuurman.
“Zeg, Lucas, wat lees jij nou?”
Lucas keek expres traag op. “Oh, niets bijzonders, De botanische tuingids, als ik me niet vergis.” Hij hield het boek rechtop zodat George het kon bekijken. “Vreselijk saai, overigens. Echt niet mijn type boek.” Hij zuchtte.
“Meen je dat nou? Mag ik dan eens…”
“Hier heb je hem,” zei hij glimlachend en schoof hem het dikke boek toe, “blij ervan verlost te zijn! Een cadeau van mijn vrouw, zie je en ik durfde het niet te weigeren…”
“Wauw, het is zowat een catalogus! Indrukwekkend hoor,” zei George met een jaloerse blik.
Lucas lachte vrolijk en deed of hij een ogenblik nadacht. “Weet je wat? Hou het anders, ik doe er toch niks mee.”
George staarde hem verbaasd aan. “Meen je dat nou? Ik dacht, nadat ik en Julie…” George kuchte.
Lucas dwong zichzelf zijn hoofd te schudden. “Ach, dat is toch allemaal verleden tijd! Hou het toch.”
Drie stoelen verderop had een man met uitgeholde wangen het gesprek geïnteresseerd gadegeslagen. Hij loerde door zijn wimpers naar het tweetal en concludeerde dat zijn waarneming inderdaad juist was: er stak een vinger van een tuinhandschoen uit de tuingids. Toen Lucas toevallig zijn kant opkeek, verslikte de man zich bijna in zijn koffie en stond haastig op. Terwijl de man met grote passen de zaal uitbeende, wist Lucas dat zijn beslissing onomkeerbaar was.
Vijfde roos
Die avond kon hij de slaap onmogelijk vatten. Hij legde een briefje neer voor zijn vrouw, die met een vriendin naar de bioscoop was en kroop achter het stuur. Het was zo intens koud dat hij betwijfelde of hij zijn blauw geworden handen zo meteen nog wel los zou kunnen krijgen van het stuur.
De wegen waren totaal verlaten. Ik zou kunnen vluchten, overwoog hij, maar waarom? Niemand zal ooit weten wat ik gedaan heb.
Hij sloeg af richting Houston en probeerde zijn gedachten te ordenen. Zijn ademhaling ging zwaar en stotend en zijn gezicht was vertrokken in een grimas. Al snel begonnen zijn handen zodanig te trillen dat de auto heen en weer schokte over de rijweg. Geschrokken reed hij de dichtstbijzijnde parkeerplaats op.
Meteen nadat hij de handrem had aangetrokken, zakte zijn hoofd in zijn handen en de nacht leek donkerder dan ooit, alsof het heelal zijn reusachtige mond opende om hem op te slokken. Wankelend kwam hij de auto uit. “Kaïn!” leek de hemel te schreeuwen, “Kaïn, het bloed van jouw broeder roept tot mij!”
De grond veranderde in een deinende zee.
“Wat heb ik gedaan?” riep hij uit naar de sterren, die hem met hun duizenden lichtjes in een boosaardige schijnwerper plaatsten. “Hoe moet ik dit ooit weer goed maken?”
Als antwoord probeerde de hele hemel zich uit woede op hem te pletter te laten vallen. Hij schreeuwde zijn naamloze angst uit. “Wat moet ik doen?”
De moordenaar reisde de volgende ochtend van het land der zelfkwelling naar de gevangenis, op de voet gevolgd door zijn schuldgevoelens. Onder een luide hoestaanval van de sigaret die hij net gerookt had, liep hij naar binnen.
Lucas voelde slechts de plaag in zijn buik die zo snel groeide, dat hij binnenkort zou ontploffen, waarbij de doos van Pandora in zijn binnenste geopend zou worden.
“Voel je je wel goed, man?” Een hand op zijn schouder in combinatie met een bezorgde blik.
Hij schudde hem van zich af en vluchtte de kantine in.
Waar hij ook ging, de lichten verblindden hem met duizenden zonnen. In de gangen was de hitte zo intens dat zijn bloed begon te koken, maar in de kantine vroor zijn tong vast aan een kop koffie toen hij een overlopend straaltje probeerde op te likken.
Soms, als hij naar de ter dood veroordeelden keek, voelde hij kleine naaldjes prikken in zijn ooghoeken zodat hij de tranen terug moest dringen. Al deze mensen zou hij vroeg of laat voortijdig moeten laten inslapen en met ieder van hen zou hij meer en meer worden wat hij nu toch al was.
Die middag zou Lucas Miller, geboren te Idaho, in zijn 37ste levenjaar sterven aan een fatale hartaanval, die hem na een korte doodsstrijd op de grond voor dodencel no. 371 met weggedraaide ogen en een uit zijn mond bungelende paarse tong achterliet.
Nou ja, bijna dan. Zijn hart sloeg een aantal keren over en toen het zijn taak weer hervatte, begon het als een bezetene op en neer te springen, alsof het zich een weg uit zijn borstkas probeerde te vechten. Tegelijkertijd brak het zweet hem overal uit en liepen er rillingen van zijn kruin tot aan zijn verkalkte teennagels. Zijn mond viel open en onthulde twee rijen gelige tanden waar een tandarts vroegtijdig pensioen voor zou vragen. Tevens sperde hij zijn ogen zover open, dat een toevallige omstander zou denken dat hij een geest had gezien.
Dat zou overigens ook juist zijn geweest, want op minder dan drie passen van Lucas vandaan, stond niemand minder dan George een gezellig praatje te maken met een gevangene.
Hij had moeite om adem te halen en sloot krampachtig zijn ogen. Een geest, een geest!, raasde het krankzinnig door zijn hoofd. Toen viel George’s blik echter op de trillende, lijkbleke Lucas die zich aan de muur moest vasthouden om overeind te blijven. Met een paar passen was hij bij zijn collega en legde een hand op zijn arm. “Wat is er met jou aan de hand?”
Lucas wist niets uit te brengen, aangezien het hem aardig sociaal tactloos leek om de man voor hem fijntjes mede te delen dat hij dood was. Maar wacht, schoot het hem opeens te binnen, als een geest iemand aanraakt, dan…gaat hij toch dwars door diegene heen?
George leek voor een geest ook wel erg veel substantie te hebben, zeker met zijn beginnende buikje. Hij was in ieder geval niet doorschijnend.
Hij leeft!, realiseerde hij zich en het was alsof een straal oogverblindend mooi zonlicht door het gebladerte van een donker woud heen brak, waar hij al die tijd ongewild verdwaald was geweest.
Zesde roos
Hij vond het briefje in een lichtblauwe envelop met, hoe verrassend, een postzegel met daarop een zevental rozen. Met onhandige bewegingen scheurde hij de envelop open, na zich ervan te hebben vergewist dat hij zo goed als alleen was.
Beste Lucas,
Nu weet je het en kun je dan eindelijk zeggen dat je weet wie je bent. En daarom verheugt het me zo het volgende te kunnen zeggen: welkom! Welkom in de wereld der moordenaars, oftewel; welkom in de wereld der mensen.
Ieder van ons is vervuld met passie, een passie die ons ertoe kan zetten om wonderen te verrichten en de zieken te genezen. Maar zonder Judas ook geen Jezus.
Ik vraag niets van je en mijn vrienden ook niet. Niets, behalve het volgende: realiseer je bij eenieder die je nog dood dat jij één van hen bent. Zij zijn je enige vrienden en familie omdat jullie allemaal een medemens (of meerdere!) zodanig wilden bestelen dat zelfs de armste zwerver hem niet meer zou benijden. Jullie hebben zelfs diens adem gestolen, zie je.
Ik zal niet zeggen dat ik beter ben, Lucas, maar is het niet genoeg dat je één keer een man dood wilde hebben? Moeten er hierna nog velen komen, die daarna bij die God waarvan jij zo zegt te houden, verschijnen en hem vertellen dat jíj in zijn plaats oordeelde dat hun zo verderfelijke gedrag met de dood bestraft moest worden?
Zeven levens heb je genomen. Maak het in zevenvoud goed, Lucas. Zorg ervoor dat je bij het zien in de spiegel dan misschien een moordenaar ziet, maar dan tenminste een humane.
Mijn welgemeende groeten en succeswensen,
Harold Lee
Er daalde een uitzonderlijke rust over hem neer als een sluier van motregen. Er was geen noodzaak meer om nog langer te wachten.
De hoogopgemaakte dame keek wat afwezig op van haar koffie toen hij op de deur klopte en binnenkwam. Hij had geen geduld meer om te wachten tot zij het initiatief nam. “Ik neem ontslag,” zei hij eenvoudig met een glimlachje en voelde enige voldoening bij haar verbaasde uitdrukking. “Ik wil een goed mens worden in plaats van een huurmoordenaar.”
Zevende roos
In de kerk hing dezelfde rustige, van stof vervulde atmosfeer die er al honderden jaren hing (ze hadden er duidelijk geen airco). Hij liep langs het serene Mariabeeld, twijfelde even bij de Piëta maar vermande zich en stapte het biechthok in.
Opbiechten dat ik een man wilde doden…dat mij dit werkelijk overkomt.
Lucas sprak de vooraf ingestudeerde woorden langzaam uit en voelde na het uitspreken van ieder daarvan het onheilsvonnis van de priester naderen. Maar aan het eind van zijn relaas sprak de man voor hem eenvoudig: “U heeft kwalijk gehandeld, ja, zeer kwalijk.” De strenge ogen doorboorden de duisternis tussen hen. “Maar ja,” – zijn gezicht werd milder – “dat is de mens nu eenmaal soms eigen. Er is een manier om het goed te maken, hoewel ik niet weet of het u zal bevallen. Kent u priester Newton?” Lucas knikte vaag.
“Hij zal binnenkort niet meer in staat zijn zijn taken te vervullen vanwege zijn ouderdom. Daartoe behoren ook het bieden van de laatste troost aan de…veroordeelden voor hun executie.”
Lucas voelde dat hij misselijk werd, maar dwong zichzelf te knikken.
“Zeven mensen heb je in de naam van de staat gedood. Wees nu voor de volgende zeven een dienaar Gods als compensatie. En daarna mag je zelf weten of je in dienst van de kerk treedt.” Hij zweeg.
“Zal God me vergeven?” vroeg hij angstig.
“Zou jíj jezelf vergeven als je God was?”
Hij twijfelde. “Ik weet het niet, vader. Ik weet het echt niet.”
De priester lachte vergevingsgezind. “Dan zul je het wel merken met de tijd.”