Saartje en Cornelis
“Sssssst, wat hoor ik?” Ik hoor een kind huilen en een man vreselijk hard schreeuwen. WEES NOU EENS STIL! hoor ik de man nog zeggen. Het kind snikt nog drie keer en is dan stil. “Brutus, niet zo hard!”, fluistert een vrouw. “Brutus doet wat Brutus wil!” schreeuwt de man. De vrouw zeg niets meer. Ik denk dat zich daar iets vreselijks afspeelt! Net als ik toch denk dat het voorbij is, hoor ik een ijzige gil.
“AAAAH!”
Ik schrik me een hoedje en verstop mezelf nog dieper in het bed van het verlaten huisje aan de dijk, waar ik vroeger met mijn ouders woonde. Zo kan het toch niet verder gaan. Ik wil hier niet blijven als het zo doorgaat.
Het is 1918.
De eerste wereldoorlog is net geëindigd. Het is misschien wel voorbij, maar de wrakstukken van een Brits vliegtuig spoelen nog altijd aan bij ons afgelegen huisje, langs de kust. Nederland staat er beroerd voor. Ons land was wel neutraal, maar er is veel onrust. Veel mannen hebben hun gezin en werk in de steek gelaten. Er zijn problemen met voedsel en de Spaanse griep. Ik heet Saartje en ik ben bang. Mijn moeder is overleden aan de Spaanse griep en mijn vader heeft me in de steek gelaten. Op een dag werd ik wakker en hij was weg. Ik heb geen idee waar hij is. Ik heb alleen nog maar mijn trouwe hond Cornelis. Hij woont nu met mij in ons huis. In de buurt om ons heen is het niet veel beter. Overal zijn mensen met problemen. Dat kan je wel horen aan de ruzie bij de buren. Brutus is een nare man. Hij heeft ook geen werk, net als mijn vader. Daarom is hij zo gefrustreerd en boos, en schreeuwt hij als een gek. Voor zijn vrouw is het niet leuk, zij is aardig. Maar voor zijn zoon Siem is het helemaal een ramp, want Brutus heeft lossen handjes als hij in zo’n stemming is. Ik heb geleerd me er niet mee te bemoeien. Ik heb echt geen zin om ook een tik van Brutus te krijgen en ik hoor wel dat het weer helemaal mis gaat. Cornelis hoort het ook, maar ook hij weet: bemoei je er niet mee. Gelukkig houdt hij zijn bek.
“Wat moeten wij hier, Cornelis?” Ik voel me zo verloren en eenzaam. Honger heb ik ook. Ik moet hier weg.
Dan hoor ik opnieuw lawaai. Ik hoor het kind weer gillen.
Cornelis hoort het ook en jankt. “NOU, SCHREEUW NIET ZO!” Zegt de man weer. Het kind jankt nog steeds. Ik hoor dat er een stoel wordt weggeschoven. “DIT KRIJG JE ERVAN ZO TE SCHREEUWEN! HIERRRR!” zegt buurman Brutus.
“NEEEEE NIET DOEN PAP DOE HET NIET! PLEASE! AAAAAAH!” gilt het kind. Ik hoor hem op de grond vallen. “Eeuch, Siem?” hoor ik de man zeggen. “Noor, ben ik weer te ver gegaan?” Zijn vrouw zegt niks terug en rent jankend de deur uit. “Siem?” Zegt Brutus weer. “Siem. Siem, jongen”. Het is stil. Het enige dat ik nog kan horen is de zee.
Buurman Brutus loopt nu naar buiten. Zijn handen zitten onder het bloed, ik kan het zien door de kieren van ons houten huis. “Zou dat bloed van Siem zijn?” denk ik. Brutus zal hem wel weer een bloedneus geslagen hebben, of erger. Echt, ik moet hier weg. Morgen, morgen, dan gaan we, Cornelis en ik.
(gaap) We hebben verrassend goed geslapen! “Goedemorgen Cornelis!”
Cornelis is van zijn kranten afgekomen en is heel vrolijk. Het lijkt of hij ook weet dat we vandaag op pad gaan. We verlaten het huis, ik kijk niet om. We gaan snel naar bakker Otto.
Als we bij de bakker zijn, hebben we een gelukje. Otto ziet ons aankomen en zegt: “Hey, Saartje en Cornelis. Ik heb nog wat voor jullie”. Hij pakt snel een brood uit de oven. “Voor jullie, zegt hij”. “Bedankt!” zeg ik blij.
“Kijk Cornelis, het is zelfs nog warm! Neem jij de korstjes, Cornelis?”
“Grmmmmmmm”gromt Cornelis. Al etend lopen we over het dorpsplein. Er waait een krant naar ons toe en die komt bij Cornelis op zijn kop terecht. Hij gromt woedend en schudt zijn kop. De krant vliegt er af en ik vang hem op. Mijn oog valt op een aankondiging, ik kijk eens goed. Het is de Staatscourant van 14 juni 1918. De Zuiderzeeweet wordt aangekondigd. Dit is het startschot om met de Zuiderzeewerken te beginnen. Meteen begint het bij mij te kriebelen. “De Zuiderzeewet….de Zuiderzeewet?” Ik heb er over gehoord! Mijn vader had het er altijd over. Het gaat om een idee van ene meneer Lely, ik heb mijn hond naar hem vernoemd, Cornelis dus. Lely wil dijken bouwen en zo meer vruchtbaar land maken. Mijn vader zag dat ook helemaal zitten. En mijn vader is weg. Zou hij…..zou hij…..op zoek naar een beter leven….na het verlies van mijn moeder….richting de start van de Zuiderzeewerken zijn gegaan? Het is het proberen waard. Ik ga er ook heen. Dat wordt mijn doel!
In de krant staat dat de eerste dijk gebouwd gaat worden in Noord Holland. Dat is een heel eind lopen. Cornelis heeft er geen zin meer in. Hij gaat in de berm zitten. Ik moet hem voortslepen maar ik ben zelf ook kapot en ik heb honger! De twijfel overvalt me heel vaak. Ik ben ook verdrietig. Wie zegt dat ik mijn vader daar vindt? Maar ja, waar zou ik anders moeten zoeken? Dit is het enige waar hij vol enthousiasme over sprak. Dus tja, waarom niet. Na dagen lopen komen we aan bij een bouwproject. Ik vraag of dit het dan eindelijk is. Een man vertelt me dat dit gaat om de bouw van de Lange Amsteldiepdijk en ja! Dat hoort bij de Zuiderzeewerken. Ik ben er in ieder geval. Nu nog zoeken naar mijn vader.
Ik wil gaan zoeken maar die verhipte hond gaat er vandoor! Hij rent zo bij me vandaan.” CORNELIS, CORNELIS, HIERRR!” roep ik. Hij komt niet. Die rothond, laat hij me nou ook nog stikken? Ik ren er achter aan. Cornelis staat bij een man en kwispelt als een gek. “Het zal toch niet…het zal toch niet…JAAA!” De man draait zich om. Het is mijn vader.
“Saartje! Saartje! Nee maar, Saartje! Ik geloof mijn ogen niet!” roept mijn vader. “Papa! Ik heb je gevonden! Of eigenlijk heeft Cornelis je gevonden!” We vallen elkaar in de armen. Ik huil, Cornelis jankt en het lijkt bijna wel alsof mijn vader ook een beetje huilt. Maar dat kan niet hoor, want hij huilt nooit, dat weet ik nog wel. Zelfs niet toen mijn moeder overleed, aan de Spaanse griep. Geen traan, maar hij ging wel weg.
“Saartje, nadat je moeder overleed was ik mezelf niet meer”, zegt mijn vader. “Ik wist niet meer wat ik moest doen met mijn leven, ik was de weg helemaal kwijt. Ik ben als een blinde gaan lopen, weg, weg van alles. Ik schaamde me voor jou. Welke vader kan zijn kind niet opvoeden? Welke vader laat zijn kind alleen? Ik durfde niet meer terug en dacht dat je wel goed terecht zou komen. Als ik dan eenmaal een baan had, zou ik je ophalen zodra ik geld had. Maar nu ben je hier!”
“O papa, ik voelde me zo rot, zeg ik. Ik las in de Staatscourant over de Zuiderzeewerken en hoopte dat je hier zou zijn. Gelukkig!”.
“Je komt bij mij wonen” zegt mijn vader. “En Cornelis ook. Je kunt meehelpen bij de bouw. Elk paar handen is welkom, ook die van een meisje. Ik regel het wel met de voorman”.
Ik krijg een baan. Ik help bij het bouwen van een dijk. Ik heb mijn vader terug. Dit had ik niet durven dromen! Elke dag ga ik met een gelukkig gevoel naar de bouw. Cornelis gaat mee. Al snel zijn we een goed team. Op een dag komt er hoog bezoek. Ik vraag me af wat er aan de hand is en hoor dat Cornelis Lely zelf op bezoek komt! Hij komt bekijken hoe ver we zijn met de bouw van de dijk. Nou, ik zal hem eens wat laten zien.
“Iedereen verzamelen!” zegt meneer de voorman. Niemand luistert. “Lely komt!” roept de man. Nu luistert iedereen wel en staat paraat.
“Zo, netjes op een rij hoor mannen!” zegt Cornelis die rustig binnen komt wandelen. Cornelis kijkt naar mij en staat dan stil. “Wie ben jij?” zegt Cornelis. “Ik ben Saartje en dit is Cornelis, wij werken ook mee aan de dijk.” “Je bent toch een meisje?” vraagt hij. “Tuurlijk ben ik een meisje”, zeg ik. Kom op, dat ziet hij toch wel?
“ Mooi, mooi.” zegt Cornelis een beetje twijfelachtig. “Laat ik maar eens even kijkje nemen.” Cornelis draait zich om en zet de pas er in. Hij gaat richting de steiger. De andere mannen lopen stoer achter hem aan. Bij de steiger stoppen de mannen zodat Cornelis een vrij uitzicht heeft.
Maar dan… “WHOOO!” gilt Cornelis. Hij is van de steiger gevallen.
“O hemel!” hoor ik mannen zeggen. Iedereen is in paniek. Wat moeten we doen? We kunnen niet zwemmen. Dan sprint mijn hond Cornelis naar de steiger toe, pakt met zijn bek een ladder en gooit die naar beneden. Dan springt de hond zelf naar beneden en pakt Cornelis Lely bij zijn been.
”AU” schreeuwt Cornelis. De hond stuurt Cornelis naar de ladder en als hij boven komt geven de mannen hem doeken om zich mee droog te maken.
”IK HOOR MIJN HOND JANKEN!” schreeuw ik en duik de woeste zee in. Ik pak mijn hond en ga gauw de trap op. Dan hoor ik gejuich. Ik krijg ook doeken. En als ik weer aan de slag wil, vraagt Cornelis of ik met papa en natuurlijk mijn hond Cornelis mee wil naar de bouw van de afsluitdijk om daar te werken.
“ Geef ons een momentje” zegt papa. Na een paar seconden draaien we om en roepen tegelijk; “ JA!”
We zijn blij. De toekomst lacht ons tegemoet.
Dit was het verhaal van Saartje die opzoek gaat naar een nieuw leven.
Het is haar gelukt, ze heeft haar vader gevonden en ze heeft een baan!
Saartje, Cornelis en haar vader leven nog lang en gelukkig.